ECLI:NL:RBZWB:2021:309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4888
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en beoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 28 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 januari 2020, waarin het UWV weigerde haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de WIA-uitkering per 21 november 2019 terecht heeft geweigerd. Eiseres had zich in november 2017 ziekgemeld vanwege stress- en spanningsklachten en ontving vanaf 22 februari 2018 een ZW-uitkering. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig is uitgevoerd. De artsen van het UWV hebben vastgesteld dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat zij in staat is om met bepaalde beperkingen werkzaamheden te verrichten. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres over haar medische beperkingen, waaronder oogklachten, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend zijn en dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres een mate van arbeidsongeschiktheid van 0% heeft. Aangezien er geen gronden zijn aangevoerd tegen deze berekening, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken en het griffierecht hoeft niet te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4888 WIA

uitspraak van 28 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. D.M. Gijzen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 januari 2021. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als stock controller voor 40 uur per week. Zij heeft zich in november 2017 vanuit de WW ziekgemeld in verband met stress- en spanningsklachten. Vanaf 22 februari 2018 ontving zij een ZW-uitkering.
Bij besluit van 20 september 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 21 november 2019 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 21 november 2019.
3. In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts (wiens oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts) en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De arts heeft op 28 augustus 2019 gerapporteerd dat de mentale klachten van eiseres onveranderd zijn gebleven, maar dat de fysieke klachten licht zijn verbeterd. Er is geen sprake van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, maar eiseres is wel beperkt ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Zij is aangewezen op eenvoudige routinematige werkzaamheden zonder hoge werkdruk. In verband met de klachten aan het bewegingsapparaat is zij aangewezen op licht fysieke werkzaamheden waarbij ze de houding kan afwisselen, niet hoogfrequent zwaar hoeft te tillen en niet frequent diep hoeft te bukken. Verder is eiseres aangewezen op een goede dag- en nachtstructuur, waardoor nacht- en ploegendiensten niet geschikt zijn. Eiseres voldoet niet aan de criteria voor het aannemen van een urenbeperking. De arts verwacht dat de medische situatie niet of nauwelijks zal veranderen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 augustus 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft op 20 december 2019 een rapport opgemaakt. Zij heeft geconcludeerd dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die ten grondslag ligt aan de primaire beslissing, gehandhaafd kan blijven. De belastbaarheid is volgens haar juist ingeschat. Er is consistentie tussen stoornissen en beperkingen.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij verziend is en dat een bril niet helpt, wordt de claim niet gevolgd. Voor verziendheid is correctie met een bril immers mogelijk. Uit de rapportage van de primaire arts blijkt dat eiseres terugkerende oogontstekingen heeft, maar daarvan is ten tijde van het spreekuur geen sprake. Verder doet eiseres klusjes in huis, leest zij en rijdt zij auto. Zij gebruikt geen oogdruppels meer en de controle bij de oogarts is afgerond. Deze gegevens wijzen volgens de verzekeringsarts b&b niet op een beperking in zien.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met haar oogklachten. Zij heeft terugkerende oogontstekingen en met een bril kunnen de oogklachten niet gecorrigeerd worden. De verzekeringsarts b&b heeft nagelaten hiernaar zelf onderzoek te doen dan wel informatie op te vragen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de arts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, zowel de mentale klachten als de lichamelijke klachten. De verzekeringsarts b&b heeft aanvullende informatie opgevraagd bij de behandelende sector (huisarts). De conclusie van de verzekeringsarts b&b dat de aangenomen beperkingen passen bij de vastgestelde stoornissen is voldoende toegelicht. Ten aanzien van de oogklachten heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat er geen aanwijzingen zijn om op grond hiervan een beperking aan te nemen ten aanzien van het aspect ‘zien’. De verzekeringsarts b&b wijst er terecht op dat niet is gebleken dat eiseres (nog) onder behandeling is van een oogarts, zij geen oogdruppels meer gebruikt en niet is gebleken dat zij klachten met ondervindt betrekking tot haar zicht bij de activiteiten die zij verricht. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd waaruit anders blijkt. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van oogklachten die niet met een bril kunnen worden gecorrigeerd, niet nader toegelicht of onderbouwd.
Niet gebleken is dat in de FML van 28 augustus 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: wikkelaar (Sbc‑code 267053), samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht, omdat ten onrechte geen beperking op het aspect ‘zien’ is aangenomen.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 15 januari 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen (ten aanzien van zien) zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige b&b opgemerkt dat bij de uitvoering van de werkzaamheden, indien nodig, gebruik kan worden gemaakt van een hoofdloep.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 november 2019 heeft vastgesteld op 0%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 21 november 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 28 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.