ECLI:NL:RBZWB:2021:3073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
02/228049-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling met een honkbalknuppel

Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte had op 22 september 2019 in Goes, onder invloed van alcohol en in een opgewonden toestand, zijn ex-partner betrapt met een andere man. In een woede-uitbarsting heeft hij met een houten honkbalknuppel meerdere keren tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, aangezien het slaan met een zwaar voorwerp op het hoofd een aanmerkelijke kans op overlijden met zich meebrengt. Daarnaast heeft de verdachte ook een vuistslag uitgedeeld aan een tweede slachtoffer. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank weegt in haar beslissing de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar mee, maar houdt ook rekening met het berouw van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling tijdens de behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/228049-19
vonnis van de meervoudige kamer van 18 juni 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren op [Geboorte dag] 1976 te [Geboorte plaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juni 2021, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het meermalen met een houten honkbalknuppel zeer krachtig tegen de linkerslaap en het hoofd van [Slachtoffer 1] slaan,
primair tenlastegelegd alspoging tot doodslag,
subsidiair tenlastegelegd alshet toebrengen van zwaar lichamelijk letsel,
meer subsidiair tenlastegelegd alspoging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
2. mishandeling van [Slachtoffer 2] door haar een vuistslag in het gezicht te geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair en feit 2 en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot voorwaardelijk opzet op een poging tot doodslag. Ook het subsidiair tenlastegelegde kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. Uit de laatste medische gegevens blijkt dat sprake zou zijn van een stabiele situatie. Onder die omstandigheden is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. Wel kan het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden. Hetzelfde geldt voor feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 22 september 2019 naar de woning van zijn ex-partner in Goes is gegaan. Hij wist dat zij had afgesproken met een andere man. Verdachte keek door het raam en zag vier voeten aan het einde van de bank die niet stil lagen. Hij is op het raam gaan kloppen en is, nadat zijn ex-partner de deur opendeed, naar binnen gelopen. Verdachte had die avond gedronken, was opgefokt en stond strak van woede. Hij had een houten honkbalknuppel uit zijn auto meegenomen. Verdachte heeft vervolgens eenmaal met de houten honkbalknuppel tegen de slaap van aangever geslagen. Aangever is hierdoor op de grond gevallen en buiten bewustzijn geraakt. Hij had onder andere letsel aan zijn linkeroor en linkeroog.
Voor voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat er een aanmerkelijke kans
bestond dat aangever door de gedraging van verdachte zou overlijden en dat verdachte
die kans bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels is het hoofd, waaronder de slaap, een kwetsbaar deel van het lichaam. Het slaan met een hard (zwaar) voorwerp op het hoofd ter hoogte van de slaap kan leiden tot de dood van het slachtoffer, zeker als het slaan met kracht gebeurt. Daarmee is de kans dat iemand komt te overlijden indien diegene met een honkbalknuppel met kracht tegen het hoofd en de slaap wordt geslagen, ook al is het maar een enkele rake klap met een hard voorwerp, aanmerkelijk. Dat verdachte met kracht heeft geslagen, blijkt uit het feit dat aangever door de klap op de grond is gevallen en buiten bewustzijn is geraakt. Het wordt eveneens ondersteund door het feit dat verdachte had gedronken en strak van woede stond, toen hij tegen het hoofd van aangever sloeg.
Verder geldt dat naar zijn aard en uiterlijke verschijningsvorm het onder invloed van alcohol en vol woede met een slagwapen met kracht slaan tegen de zijkant van het hoofd, waar zich de slaap bevindt, moet worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het primair ten laste gelegde, te weten de poging
tot doodslag op aangever, dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 22 september 2019, te Goes, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [Slachtoffer 1] met een (houten) (honkbal)knuppel, (zeer) (krachtig) tegen de linkerslaap heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 22 september 2019 te Goes [Slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 2] een vuistslag in het gezicht te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt op dat het om onverklaarbare redenen onnodig lang geduurd heeft voor de zaak op zitting is gebracht. Verzocht wordt om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte behandeling heeft ondergaan en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het is van belang dat verdachte zijn koopwoning en zijn baan kan behouden. De verdediging verzoekt dan ook aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen met een fors voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht, zolang de reclassering dit nodig en nuttig acht, en een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij zag dat zijn ex-partner met aangever op de bank lag en is toen woedend en opgefokt haar woning binnen gelopen. Verdachte had een houten honkbalknuppel uit zijn auto meegepakt en is aangever vervolgens hiermee te lijf gegaan. Hij heeft aangever met kracht met deze houten honkbalknuppel tegen zijn slaap geslagen. Dit is een buitenproportionele reactie op het zien van zijn ex-partner met een andere man. Dit alles moet een zeer traumatiserende ervaring voor aangever zijn geweest. Uit zijn slachtofferverklaring blijkt ook wat voor enorme impact dit alles op hem heeft gehad. Hij ondervindt nog steeds en mogelijk blijvend evenwichtsproblemen als gevolg van de klap op zijn hoofd.
Ook heeft verdachte zijn ex-partner een vuistslag in het gezicht gegeven. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zeer aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij ter zitting berouw heeft getoond. Ook heeft verdachte behandeling, gericht op emotieregulatie en herstel van de gezins- en partnerrelatie ondergaan en heeft hij zich aangemeld bij perspectief herstelbemiddeling. Uit de stukken van de reclassering blijkt dat verdachte zich positief heeft ingezet tijdens de behandeling. Verdachte heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook benut om aan zichzelf, zijn relatie en aan herstelbemiddeling te werken.
Echter, om recht te doen aan het leed dat de slachtoffers is aangedaan en om een niet mis te verstaan signaal af te geven aan de samenleving dat dit gedrag absoluut ontoelaatbaar is, moet voor feiten als deze een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden opgelegd.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden noodzakelijk is. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen.
Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:poging tot doodslag;
feit 2:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 juni 2021.
Mr. Mullers en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
verdachte op of omstreeks 22 september 2019, te Goes, (althans) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [Slachtoffer 1] met een (houten) (honkbal)knuppel, in elk geval een hard en/of stevig (slag)voorwerp, meermalen, in elk geval eenmaal, (zeer) (krachtig) op of tegen de linkerslaap en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 22 september 2019, te Goes, (althans) in Nederland,
opzettelijk [Slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond op (de zijkant van) het hoofd (waarvoor medische behandeling nodig was en waarvan een permanente evenwichtsstoornis overblijft) heeft toegebracht door die [Slachtoffer 1] opzettelijk met een (houten) (honkbal)knuppel, in elk geval een hard en/of stevig (slag) voorwerp, meermalen, in elk geval eenmaal, (zeer) (krachtig) op of tegen de linkerslaap en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 22 september 2019, te Goes, (althans) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [Slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [Slachtoffer 1] opzettelijk met een (houten) (honkbal) knuppel, in elk geval een hard en/of stevig (slag) voorwerp, meermalen, in elk geval eenmaal, (zeer) (krachtig) op of tegen de linkerslaap en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 22 september 2019 te Goes
[Slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 2] een vuistslag/klap in het
gezicht te geven.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
feit 1
- het ambtsedig proces-verbaal aangifte van [Slachtoffer 1] , opgenomen op pagina 13 tot en met 16 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer [Nummer] , van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Oosterscheldebekken, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende:

Zaterdag 21 september 2019 rond 19.45 uur was ik in Goes. We zijn op zondag 22 september 2019 rond 00.00 uur uit de stad vertrokken. We zijn naar de woning van [Slachtoffer 2] gegaan. Opeens kwam die man naar binnen. Ik zag dat hij een honkbalknuppel vast had in zijn hand. Hij had de knuppel vast in zijn rechterhand, naast zijn been. Opeens kreeg ik met de knuppel een klap tegen mijn hoofd. Ik ben door de klap op de grond gevallen en ik riep 'Wat doe je?' Ik ben toen voor 5 seconden mijn bewustzijn verloren. Het was een keiharde klap tegen mijn hoofd. Ik hoorde direct een pieptoon in mijn oor. Hij sloeg voluit, om dood te slaan. Hij sloeg voluit. Ik lag op de grond en alles draaide. Ik wilde opstaan maar dat lukte mij niet. Ik ben met de ambulance naar het ziekenhuis gegaan. Ik kon niet opstaan, ik dacht dat ik dood zou gaan. Ik lag te trillen en had het heel warm. Ik heb nog nooit zoveel geweld meegemaakt. Ik voelde veel hoofdpijn en pijn aan mijn linker oor. Ik ben opgenomen in het ziekenhuis in Goes en heb daar de nacht doorgebracht. Daar werd bij mij het volgend letsel geconstateerd:

- mijn linker oog draait niet naar links, dat komt waarschijnlijk door een bloeduitstorting;
- een bloeduitstorting links op mijn achterhoofd bij mijn linker oor;
- een bloeduitstorting in mijn linker oorschelp. Deze is open gesneden om een bloemkooloor te voorkomen;
- er zit bloed achter mijn trommelvlies;
- hoofdpijn, mogelijk een hersenschudding.

De behandelend arts zei tegen mij dat ik veel geluk heb gehad dat ik niet wat hoger op mijn hoofd ben geraakt. Dan had de klap mogelijk dodelijk geweest.

- het ambtsedig proces-verbaal aangifte van [Slachtoffer 2] , opgenomen op pagina 23 tot en met 26 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer [Nummer] , van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Oosterscheldebekken, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende:
[Verdachte] liep zo langs mij heen de woonkamer in. Ik zag dat hij helemaal strak stond. Ik bedoel daar mee dat hij strak stond van woede. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een honkbalknuppel vast hield en ben voor hem gaan staan. Maar ik zag dat hij direct en zonder enige schroom met de knuppel uithaalde. Ik zag dat [Verdachte] [Slachtoffer 1] met de knuppel van de bank af sloeg en dat [Slachtoffer 1] op de grond terecht kwam. Ik zag dat [Slachtoffer 1] even buiten bewustzijn raakte.
- het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen op pagina 57 tot en met 61 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer [Nummer] , van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Oosterscheldebekken, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende:

Een week geleden kwam ik erachter dat ze weer een ander had. Met deze gast had ze gisteren afgesproken. Ik nam het besluit om in mijn auto te stappen en er heen te rijden. Toen ik door de gang heen liep had ik de knuppel, het is eigenlijk een stukje hout, in mijn hand. Toen ik uitstapte uit de auto heb ik de knuppel gepakt en meegenomen. De knuppel had ik achter in mijn broek gestopt met mijn shirt erover heen. In één beweging pakte ik de knuppel en ik heb een slag gegeven in zijn richting. Ik weet niet waar ik hem raakte. Ik kan moeilijk voor mijzelf uitdrukken hoe hard ik sloeg; het zal niet zachtjes zijn geweest. Ik richtte op hem. Volgens mij viel hij op de grond of wilde hij wegrennen. Ik moet zeggen: toen ik [Slachtoffer 2] en de man zag terwijl ze seks hadden, toen ging bij mij een knopje om.

- de verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 4 juni 2021, inhoudende:

Alleen dat [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] gewoon op de bank zaten klopt niet. De rest klopt eigenlijk wel van hun aangiftes. Ik was zo boos, omdat mij iets heel anders voorgeschoteld was door de vrouw in kwestie. Als ik niet die vier voeten had gezien, was het een andere kwestie geweest. Ik kon dit totaal niet plaatsen. Zodoende ging dat opbouwen. De emoties bouwden op. Het blijkt dat ik hem op zijn hoofd heb geslagen. Ik heb alleen zijn richting op geslagen.

- het schriftelijk stuk, inhoudende een letselbeschrijving van aangever [Slachtoffer 1] van
8 oktober 2019, los opgenomen in het dossier, inhoudende:
Het bleek te gaan om een forse bloeduitstorting (kneuzing) achter het linkeroor, bloed in het linker middenoor en een verlamming van een oogspier aan het linkeroog waardoor dubbelzien optrad. Deze letsels passen bij het verhaal van slaan met een hard voorwerp. Betrokkene werd ter observatie opgenomen. Hij zal na ontslag wel poliklinisch gevolgd worden door de neuroloog, de KNO-arts en de oogarts. Of genoemde letsels uiteindelijk volledig zullen genezen is nu nog niet aan te geven. De duur van eventueel arbeidsverzuim wordt door de huisarts ingeschat op enkele weken.
Conclusie: letsels aan het linkeroor en aan het linkeroog, waarvoor een opname nodig was en waarvan het uiteindelijk herstel nu nog onduidelijk is.
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 7 tot en met 10 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer [Nummer] , van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Oosterscheldebekken, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende:
Ik hoorde dat [Slachtoffer 1] aan mij vertelde dat hij op zijn linkerslaap was geslagen met een honkbalknuppel door de ex-man van [Slachtoffer 2] . Hij had veel pijn aan zijn hoofd en voelde dat zijn slaap dik was. Ik, verbalisant [Verbalisant] , zag dat er een kleine bloeduitstorting in het linkeroorschelp van [Slachtoffer 1] zat.
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 11 en 12 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer [Nummer] , van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Oosterscheldebekken, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende:
Wij zagen dat [Verdachte] waterige, bloeddoorlopen ogen had en zijn adem rook naar inwendig gebruik van alcohol. In verband met de Wet Middelen Gebruik heb ik, [Verbalisant] , in Torentijd [Verdachte] onderworpen aan een ademanalyse. Hieruit kwam naar voren dat [Verdachte]430 ug/l blies.
feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 4 juni 2021;
- de aangifte van [Slachtoffer 2] , opgenomen op pagina 23 tot en met 26 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer [Nummer] , van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Oosterscheldebekken.