In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige1]. De gezinsvoogd (GI) verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden, omdat de moeder op dat moment niet in staat was om de zorg voor [minderjarige1] zelfstandig te dragen. De rechtbank oordeelde echter dat het belang van de minderjarige onvoldoende was belicht in het onderzoek van Inzet voor Zorg, dat zich voornamelijk richtte op de opvoedvaardigheden van de moeder. De rechtbank concludeerde dat er nog steeds mogelijkheden zijn voor de moeder om haar rol in de opvoeding van [minderjarige1] uit te breiden, en dat het perspectief van de minderjarige niet definitief bij de pleegouders ligt. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor zes maanden, met de opdracht aan de GI om verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor co-ouderschap en de ontwikkeling van [minderjarige1]. De rechtbank benadrukte dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat er een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt over haar opvoedingsperspectief.