ECLI:NL:RBZWB:2021:3058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1967 VV PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake bijzondere bijstand

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2021 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand buiten behandeling werd gesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, het college heeft telefonisch meegedeeld dat het bestreden besluit wordt ingetrokken, waarop verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken en het college heeft verzocht om veroordeling in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen door het intrekken van het bestreden besluit, waardoor de aanvraag weer in behandeling is genomen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, het college veroordeeld kan worden in de proceskosten van verzoekster. De kosten zijn vastgesteld op € 267,--, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de geringe zwaarte van de zaak.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het college ook veroordeeld tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,--. De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 16 juni 2021. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1967 PW VV
uitspraak van 16 juni 2021 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit) van het college inzake de buiten behandeling stelling van haar aanvraag voor bijzondere bijstand. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Namens het college is telefonisch meegedeeld dat het bestreden besluit wordt ingetrokken. Verzoekster is hierover ook geïnformeerd.
Vervolgens heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ook zonder het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening een nieuw besluit had afgegeven en dat geen sprake is van gedeeltelijk tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75 a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de intrekking van het bestreden besluit dat het college in ieder geval gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Door deze intrekking is immers de aanvraag weer in behandeling genomen. Dat nog niet inhoudelijk beslist is op de aanvraag maakt dat niet anders. Nu (gedeeltelijk) aan verzoekster is tegemoet gekomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het college te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met wegingsfactor op 0,5 vanwege de geringe zwaarte van de zaak. De zwaarte wordt gewaardeerd op ‘licht’).
3. Nu het college aan verzoekster (gedeeltelijk) is tegemoetgekomen, ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om het college tevens te veroordelen tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 267,--;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,-- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 16 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.