ECLI:NL:RBZWB:2021:3035

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5491 en 20_8958
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over hondenoverlast en handhaving door gemeente

Op 17 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eisers, bewoners van Tilburg, beroep hebben ingesteld tegen besluiten van de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De zaak betreft de afwijzing van verzoeken om handhavend op te treden tegen overlast veroorzaakt door de honden van hun buren, die als derde partij aan het geding deelnamen. De eisers voerden aan dat de honden geluidsoverlast veroorzaakten en dat er een bijtincident had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester en het college zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat zij niet bevoegd waren om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was van gevaarlijk of hinderlijk gedrag van de honden en dat de burgemeester niet bevoegd was om handhavend op te treden op basis van de APV Tilburg. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van de burgemeester en het college om de verzoeken van eisers af te wijzen rechtmatig waren. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/5491 GEMWT en 20/8958 GEMWT

uitspraak van 17 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] en [naam eiser] , te [naam woonplaats 1] , eisers,

gemachtigde: mr. F.M.A. van der Loo
en
1. de burgemeester van de gemeente Tilburg,verweerder sub 1,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburgverweerder sub 2.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [naam woonplaats 2] ,
gemachtigde: mr. D. van de Weerdt.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de afzonderlijke besluiten van verweerders van 10 februari 2020 en 28 augustus 2020 (bestreden besluiten) inzake de afwijzing van hun verzoeken om handhavend op te treden tegen de door hen ervaren overlast van de honden van de buren (derde partij), woonachtig op het adres [adres 1] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 mei 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. F.M.A. van der Loo. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door M.F.M. van Gansen LLM. Derde partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D. van de Weerdt.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers hebben bij brieven van 15 mei 2019, 4 juni 2019 en 5 juli 2019 verzocht om handhavend op te treden tegen de door hen ervaren overlast van de honden van derde partij. Zij hebben daarbij aangegeven dat het gaat om geluidsoverlast van blaffende honden. De twee Zwitserse herders en de boerenfox lopen ook regelmatig los en er is een bijtincident geweest op 17 april 2019 waarbij de jongste herder de postbode aanviel, aldus eisers. Ter zitting heeft derde partij aangegeven dat de boerenfox inmiddels is overleden.
Bij besluiten van 24 juli 2019 en 30 oktober 2019 (de primaire besluiten) hebben verweerders de verzoeken afgewezen.
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaarschriften ingediend.
Bij de bestreden besluiten hebben verweerders, elk voor wat betreft hun eigen bevoegdheid en onder aanvulling van de motivering, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerders vormvoorschriften hebben geschonden. Zij hebben betoogd dat het advies van de Bezwaarschriftencommissie ontbreekt. Hun stelling dat verweerders hun bezwaren gegrond hadden moeten verklaren en de primaire besluiten hadden moeten herroepen, hebben eisers ter zitting ingetrokken. Voorts hebben eisers aangevoerd dat verweerders verzuimd hebben om op basis van het overgelegde beeldmateriaal nader onderzoek te doen naar de overlast van de honden. Er zijn geen geluidsmetingen verricht en er is geen navraag gedaan bij de postbode over het bijtincident. Eisers hebben betoogd dat de burgemeester over voldoende aanknopingspunten beschikt om de eigenaren van de honden een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen.

Het beroep inzake 20/5491 (de bevoegdheid van de burgemeester)

3. Ingevolge artikel 80, eerste lid, van de APV Tilburg, zoals deze bepaling luidt met ingang van 31 december 2020, kan, indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
3.1
In het primaire besluit van 24 juli 2019 heeft de burgemeester, naast toetsing aan deze bepaling, ook beoordeeld of artikel 78, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV en artikel 110, tweede lid, van de APV overtreden is. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat er van uit, dat het college het bestuursorgaan is dat bevoegd is om beide laatstgenoemde bepalingen te handhaven. De burgemeester heeft zich dus ten onrechte bevoegd heeft geacht voor wat betreft handhaving van de artikelen 78 en 110 van de APV.
De burgemeester heeft dit gecorrigeerd in het bestreden besluit.
3.2
Voorts overweegt de rechtbank dat de Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Tilburg adviseert in de vorm van concept-besluiten. Eisers hebben de concept-besluiten ook toegezonden gekregen.
3.3
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van schending van vormvoorschriften.
4. Eisers hebben in de loop van de procedure een grote hoeveelheid beeldmateriaal aangeleverd. Daarop is te zien dat de honden soms los op de oprit lopen en soms ook op de rijbaan. Maar daarin ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de stelling van eisers dat de honden gevaarlijk of hinderlijk zijn. Aangenomen kan worden dat één van de Zwitserse herders op enig moment tegen de postbode is opgesprongen, maar, zoals de burgemeester terecht heeft opmerkt, dat is niet ongebruikelijk. Op één van de foto’s staat een herder met een open muil bij het been van de postbode. De burgemeester heeft hier aanleiding in gezien om bij de politie te informeren of er op of omstreeks die dag aangifte is gedaan van een bijtincident, maar dat bleek niet het geval. Indien aangenomen moet worden dat de postbode gebeten is, dan kan dat geen ernstig bijtincident geweest zijn omdat de desbetreffende postbode er geen aangifte van heeft gedaan. Het ligt dan ook meer in de rede om aan te nemen dat de desbetreffende hond op de foto aan het blaffen is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester op toereikende wijze invulling gegeven aan zijn onderzoeksplicht. Bij het ontbreken van een aangifte kan van de burgemeester niet gevergd worden dat hij de postbode tracht te achterhalen om van hem te vernemen wat er precies op 17 april 2019 op de oprit van de [adres 1] is voorgevallen.
4.1
Gegeven het oordeel dat geen sprake is geweest van gevaarlijk of hinderlijk gedrag van een of meer honden, is toetsing aan het gemeentelijke “Beleid bijtincidenten honden 2016” niet aan de orde. In het verlengde hiervan blijft ook artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet buiten beeld. Ingevolge deze bepaling is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde. Omdat geen bijtincident is geconstateerd kan reeds daarom niet aangenomen worden dat sprake is (geweest) van verstoring van de openbare orde of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
4.2
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de door verzoekers ervaren overlast van de honden van derde partij.

Inzake 20/8958 (de bevoegdheid van het college)

5. Artikel 78, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV, bepaalt dat het de eigenaar of houder van een hond is verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd.
Artikel 110, tweede lid, van de APV bepaalt dat degene, die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen, dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat er van uit, dat het college belast is met het toezicht op de naleving van deze bepalingen.
5.1
Eisers hebben aangevoerd dat het overgelegde beeldmateriaal voor het college aanleiding had moeten zijn om een onderzoek in te stellen naar mogelijke overtreding van de artikelen 78, eerste lid, aanhef en onder b en 110, tweede lid, van de APV. Met betrekking tot de gestelde geluidsoverlast hebben eisers een rapport overgelegd van M+P waarin verslag wordt gedaan van het meetonderzoek van hondenblafgeluid bij de bewoners van de [adres 2] (hierna: het geluidrapport M+P).
5.2
Het door eisers overgelegde beeldmateriaal bevat beelden waarop te zien is dat de honden soms los op de oprit lopen en soms ook los op de rijbaan lopen. Eisers betogen dat de oprit ook onder de definitie van ‘weg’ als bedoeld in de APV valt, maar het college stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat de oprit geen (openbare) weg is. Het college is niet bevoegd om te bepalen dat honden op eigen terrein moeten worden aangelijnd. Het los lopen op de rijbaan/weg is ook een aantal keren op foto en film vastgelegd en dat was voor het college aanleiding om de toezichthouders ter plaatse te laten controleren. Anders dan eisers hebben gesteld is het door hen aangeleverde beeldmateriaal ontoereikend om aan te kunnen nemen dat sprake is van overtreding van artikel 78, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV. Een dergelijke overtreding moet worden geconstateerd door een daartoe aangestelde toezichthouder. Verder hebben eisers op zich terecht opgemerkt dat de mutatierapporten niet op ambtseed of ambtsbelofte zijn opgemaakt, maar het college heeft in navolging van de uitspraak van de AbRS van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:91, het standpunt kunnen innemen dat de mutaties daardoor weliswaar minder bewijskracht hebben, maar dat zij daarmee niet zonder betekenis zijn. Een gemeentelijke toezichthouder is op 19 februari 2020, 2 maart 2020, 12 maart 2020 en 7 april 2020 ter plaatse geweest dan wel stapvoets voorbij gereden met open raam en heeft geen overtreding geconstateerd. Uit de desbetreffende mutatieberichten blijkt dat geen overtreding is geconstateerd. Overigens heeft het college verklaard dat de toezichthouder in totaal tien keer ter plaatse is geweest, zowel vóór als na het nemen van het primaire besluit. Tijdens de eerste controle, op 11 juli 2019, heeft de toezichthouder een gesprek met de eigenaren van de honden (derde partij) gevoerd om hen duidelijk te maken dat het niet is toegestaan om de honden los op de weg te laten lopen en om ze veelvuldig en voor langere tijd achter elkaar te laten blaffen. Volgens het college heeft dit gesprek al effect gesorteerd omdat daarna geen overtreding meer is vastgesteld. Eisers betwisten dat op 11 juli 2019 een toezichthouder bij derde partij heeft aangebeld omdat dit niet te zien is op camerabeelden die zij die hele dag gemaakt hebben van de voordeur en de oprit van derde partij. Wat hier verder ook van zij, de toezichthouder heeft mogelijk gedwaald omtrent de exacte locatie van het gesprek (niet in maar vóór de woning van derde partij), eisers hebben geen beelden van na die datum overgelegd waarop te zien is dat honden los lopen op de weg. Op de door eisers overgelegde usb-stick met beelden van de bewakingscamera dateren de laatste beelden van 5 augustus 2020. Daarop is te zien dat een witte herder los loopt en opspringt tegen een jonge man, maar dat vindt plaats op de eigen oprit van derde partij. Ook hier is overigens niet te zien dat de hond bijt. Het is wel duidelijk dat de hond daar blaft.
5.3
Het college heeft geen overlast ten gevolge van blaffende honden op het perceel van derde partij geconstateerd. Van belang is dat het college daarbij een blaftijd hanteert van twee minuten. Het hanteren van deze blaftijd acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk omdat niet al het blaffen van honden te allen tijde als overlast aangemerkt kan worden. Het college heeft in dit verband kunnen meewegen dat honden huisdieren zijn, dat twee honden niet een overdreven groot aantal is en dat blafgeluiden in beginsel behoren tot de normale leefgeluiden die burgers van elkaar te dulden hebben. Een blaftijd van twee minuten is weliswaar arbitrair, maar het hanteren van die grens maakt dat overlast ten gevolge van het blaffen meetbaar wordt.
5.4
In het geluidrapport M+P is verslag gedaan van het meetonderzoek van hondenblafgeluid bij eisers in de achtertuin. M+P heeft gedurende drie weken op 9 van de 21 dagen een blaftijd gemeten die de door het college gehanteerde twee minuten overschrijden. Het was een onbemande monitoring van het geluid tussen 06:00 uur in de ochtend en 22:00 uur in de avond. Volgens M+P is niet gemeten tussen 22:00 uur ’s avonds en 06:00 uur ’s ochtends omdat de honden in deze periode slechts sporadisch blaffen.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college er terecht op gewezen dat het geluidrapport M+P dateert van na het nemen van het bestreden besluit. De eerste dag van het onderzoek was 28 augustus 2020, hetgeen ook de dag is dat het college het bestreden besluit genomen heeft. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd was om handhavend op te treden wegens overtreding van artikel 110, tweede lid, van de APV.
5.6
Ter zitting heeft het college aangegeven dat de door M+P gesignaleerde blaftijden met bijbehorende dB(A)’s voor hem wel aanleiding zijn geweest voor het instellen van een vervolgonderzoek. Hij heeft het rapport van M+P voorgelegd aan de NSG en deze instantie heeft verklaard dat in de geregistreerde situatie sprake is van excessief geluid. Eisers hebben, onder verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal Wattel van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1152, bepleit om de bevindingen van M+P en de NSG te betrekken in het oordeel omtrent de rechtmatigheid van de bestreden besluiten, maar de rechtbank ziet geen aanknopingspunten om in deze procedure af te wijken van de zogeheten ex tunc-toetsing.

Conclusie

6. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de burgemeester en het college zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat zij niet bevoegd waren om handhavend op te treden tegen de door eisers ervaren overlast van de honden van derde partij. De beroepen van eisers zullen daarom ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier op 17 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier E.J. Govaers, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.