ECLI:NL:RBZWB:2021:3032

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7586
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en de beoordeling van medische beperkingen

Op 16 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser in beroep ging tegen de weigering van een WIA-uitkering. De eiser, die tot 7 maart 2017 als warehouse manager werkte, had zich op 22 januari 2018 ziek gemeld na een ongeval. Het UWV had op 27 januari 2020 een WIA-uitkering geweigerd, wat de eiser aanvocht. Tijdens de zitting op 18 mei 2021 werd de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.W. van de Wege, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door een onbekende vertegenwoordiger.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, die was gebaseerd op rapportages van artsen en verzekeringsartsen. De rechtbank concludeerde dat het UWV op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat de eiser niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd en dat de door de eiser ingebrachte klachten onvoldoende onderbouwd waren met medisch objectiveerbare gegevens.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het UWV terecht was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7586 WIA

uitspraak van 16 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder]

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is tot 7 maart 2017 werkzaam geweest als warehouse manager bij [naam onderneming] voor 40 uur per week. Op 22 januari 2018 heeft eiser zich ziek gemeld vanuit een WW-situatie vanwege lichamelijke klachten na een ongeval.
Bij besluit van 8 februari 2018 heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend met ingang van 19 februari 2018.
Eiser heeft in oktober 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend bij het UWV.
Bij besluit van 27 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 20 januari 2020 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 20 januari 2020.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Arts [naam arts] heeft eiser gezien bij het spreekuur op 10 december 2019, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht, en heeft het dossier bestudeerd. Ook heeft de arts op 10 december 2019 informatie opgevraagd bij huisarts [naam huisarts] . De arts rapporteert op 6 januari 2020 het volgende. Bij eiser is geen sprake van geen benutbare mogelijkheden (GBM) conform het Schattingsbesluit. Ten tijde van de EZWb werden forse fysieke beperkingen aangenomen, welke niet volledig terug te voeren zijn op de aantoonbare medische beperkingen. Er bestaat een discrepantie tussen geclaimde belemmeringen en daadwerkelijke beperkingen. Het minimaal belasten van de voet en het vrijwel volledig overgenomen huishouden van eiser wordt in de aanvullende medische informatie niet onderschreven. Na het aanmeten van een speciaal hulpmiddel heeft eiser geen klachten meer geuit tegen de behandelaar. Gezien het ontbreken van duidelijk objectiveerbare afwijkingen die de ernst van de klachten kunnen onderschrijven, wordt de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 januari 2019 herzien. Vanwege bestaande restafwijkingen zullen enkele beperkingen worden aangenomen in het gebruik van de voet. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 7 januari 2020.
De arts heeft op 18 februari 2020 aanvullend gerapporteerd, na de ontvangst van de opgevraagde informatie van huisarts [naam huisarts] van 10 februari 2020. De arts rapporteert dat de ontvangen informatie geen aanleiding geeft tot nieuwe inzichten.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts] heeft eiser gesproken op de telefonische hoorzitting van
20 mei 2020 en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts rapporteert op 25 mei 2020 het volgende. Bestudering van alle beschikbare gegeven geeft geen aanleiding de primaire FML te herzien. Eiser voldoet niet aan de criteria voor GBM, want uit het dagverhaal blijkt dat hij ADL-zelfstandig is, regelmatig tv kijkt of met de Playstation bezig is en wat sociale contacten onderhoudt. In het medische dossier van eiser wordt geen onderbouwing gevonden voor eisers claim dat zijn psychische en voetklachten onderschat zijn. De primaire arts heeft op basis van een zeer uitgebreid en kwalitatief goed onderzoek een belastbaarheidsoordeel geveld. In bezwaar worden geen nieuwe medische feiten of klachten naar voren gebracht. De diagnose wordt bevestigd en overgenomen. Er is een flinke discrepantie tussen de zeer beperkte geobjectiveerde afwijkingen en het forse geclaimde onvermogen. Dat eiser, aldus de huisarts, is blijven hangen in ellende die al grotendeels voorbij is, zou wellicht in te kaderen zijn in een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken, maar blijft dan toch zeer lichte psychopathologie.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn medische beperkingen sterk zijn onderschat, omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn pijnklachten en psychische klachten. Eiser kan zijn voet vanwege pijn nauwelijks belasten. Hij kan zelf niet het huishouden en boodschappen doen, waardoor hij huishoudelijke hulp heeft. Behandelingen hebben niet gezorgd dat de klachten substantieel zijn afgenomen. Op zijn minst moeten de beperkingen van de EZWb gelden. Eiser heeft voor psychische klachten de POH GGZ bezocht en hij gebruikt de medicatie tramadol en quetiapine, waardoor hij suf en vermoeid raakt en moet worden beperkt op beroepsmatig autorijden. Tevens heeft eiser aangevoerd dat hij beperkt is op hand- en vingergebruik. Het bovenste deel van zijn rechter wijsvinger is geamputeerd na een vuurwerkongeluk en hij heeft geen gevoel in zijn middelvinger daardoor. Rechts is zijn dominante hand. Verder heeft eiser aangevoerd dat het UWV ten onrechte geen orthopedische expertise heeft laten verrichten.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de arts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder voetklachten en psychische klachten. Omdat een verzekeringsarts in beginsel mag afgaan op zijn eigen oordeel, ziet de rechtbank niet in waarom het UWV een orthopedische expertise had moeten laten doen. Daarbij komt dat een verzekeringsarts, gelet op zijn specifieke deskundigheid, in staat wordt geacht om binnen een betrekkelijk korte tijd een goed beeld te krijgen van de gezondheidssituatie van een betrokkene en vervolgens de geobjectiveerde beperkingen voor arbeid vast te stellen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de arts en verzekeringsarts b&b hebben aangenomen. Daarbij overweegt de rechtbank ten aanzien van eisers grond over zijn voetklachten dat de door hem ingebrachte medische informatie onvoldoende medisch objectiveerbare gegevens bevat om te twijfelen aan het oordeel van de arts en verzekeringsarts b&b op dit punt. Overigens is eiser op basis van zijn medische dossier over zijn voetklachten in de FML op verschillende punten reeds als licht beperkt beschouwd. Ten aanzien van eisers grond over hand- en vingergebruik overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 25 mei 2020 terecht overweegt dat in het medisch onderzoek ruime aandacht is geweest voor de claimklachten. Eiser heeft voor het eerst in beroep klachten over hand- en vingergebruik geclaimd, die vervolgens onvoldoende met medisch objectiveerbare gegevens zijn onderbouwd om te twijfelen aan het oordeel van de arts en verzekeringsarts b&b op dit punt. Ten aanzien van eisers grond over zijn medicatiegebruik overweegt de rechtbank dat geen aanknopingspunten bestaan voor het aannemen van een beperking, met name omdat eiser het gebruik van de door hem benoemde medicatie niet heeft aangetoond, zo blijkt ook uit de rapportage van de arts van 6 januari 2020. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 7 januari 2020.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) [naam arbeidsdeskundige] van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medior soldering operator (Sbc-code 111180), wikkelaar (Sbc-code 267053) en inpakker koekjes (Sbc-code 111190).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Over de functie met Sbc-code 111180 voert eiser aan dat werken met de handen met fijne motoriek, tastzin en een vaste hand niet mogelijk is door de amputatie van zijn wijsvinger, gevoelloosheid in zijn middelvinger en zijn trillende handen. Over de functie met Sbc-code 267053 voert eiser aan dat veelvuldig hand- en vingergebruik zoals grepen, fijne motoriek en bediening van een toetsenbord en muis niet mogelijk is, gezien het voorgaande. Over de functie met Sbc-code 111190 voert eiser aan dat hij door prikkelbaarheid het dwingende tempo van de lopende band en het samenwerken in een zelfsturend team met drie tot acht personen aan één lijn problematisch acht.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] van 24 januari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 10 juni 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 20 januari 2020.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 16 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.