ECLI:NL:RBZWB:2021:3012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
C/02/370989 FA RK 20-1844
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing en vaststelling hoofdverblijfplaats minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige 2]. De vrouw verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar [plaats] en om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te vestigen. De man verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen en het verzoek van de man toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zonder toestemming van de man met de minderjarige was verhuisd en dat dit niet in het belang van de minderjarige was. De Raad voor de Kinderbescherming had in zijn rapport geadviseerd om de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man te vestigen. De rechtbank volgde dit advies en oordeelde dat de minderjarige in haar vertrouwde omgeving moest blijven, nabij haar vader en familie. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige in een patroon van vier weken, drie weekenden bij de vrouw verblijft en één weekend bij de man, met een verdeling van de vakanties en feestdagen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/370989 / FA RK 20-1844
datum uitspraak: 15 maart 2021
beschikkingin de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. W. van Leuveren te Waddinxveen,
voorheen advocaat: mr. A. Schellekens te Waddinxveen, onttrokken op 26 oktober 2020,
tegen
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende te [plaats2] ,
advocaat: mr. B.L. Lok te Zoetermeer,
voorheen advocaat: mr. A.A. van den Berg te Zoetermeer, onttrokken op 28 mei 2020,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 1 mei 2020 en alle daarin vermelde stukken;
- het F2-formulier van mr. Lok van 28 mei 2020 ;
- het F2-formulier van mr. Van Leuveren van 26 oktober 2020;
- de beschikking van de rechtbank van 5 oktober 2020 (zaaknummer C/02/374548 / FARK 20-3674) en alle daarin vermelde stukken;
- het rapport van de Raad van 7 december 2020;
- het F9-formulier van mr. Lok van 21 december 2020;
- de brief van mr. Van Leuveren van 28 december 2020;
- het wijzigingsverzoek, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van 15 januari 2021 van de man met bijlagen;
- de brief van mr. Van Leuveren van 25 januari 2021 met bijlage;
- het F9-formulier van mr. Lok van 25 januari 2021;
- het F9-formulier van mr. Lok van 5 februari 2021 met bijlage;
- het F9-formulier van mr. Lok van 2 maart 2021 met bijlage;
- de brief van mr. Van Leuveren van 2 maart 2021 met bijlage;
- het F9-formulier van mr. Lok van 4 maart 2021.
1.2
De zaak is opnieuw behandeld ter zitting van 4 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1
De navolgende verzoeken zijn aan de orde.
Met betrekking tot de vrouw
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- haar toestemming te verlenen - welke de toestemming van de man vervangt - voor een verhuizing met [minderjarige 2] naar [plaats] , gemeente [gemeente] , aan de [adres] ;
- te bepalen dat [minderjarige 2] omgaand basisonderwijs dient te volgen op basisschool “ [school] ” ( [adres1] [plaats] ) en haar toestemming te verlenen - welke de toestemming van de man vervangt - voor het uitschrijven van [minderjarige 2] van Basisschool [school1] ( [adres2] ) en de inschrijving van [minderjarige 2] op basisschool [school] ;
- te bepalen, met wijziging in zoverre van het op 8 september 2017 tussen partijen onderling vastgestelde ouderschapsplan dat [minderjarige 2] in een ritme van drie weken, twee weekenden bij de man verblijft van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur en daarnaast de helft van de schoolvakanties in onderling overleg nader te bepalen.
Met betrekking tot de man
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de man – thans – de rechtbank om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, waar nodig met wijziging van het op 8 september 2017 tussen partijen onderling vastgestelde ouderschapsplan, en kosten rechtens:
I.
primairte bepalen dat [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats heeft bij hem,
en daarbij te bepalen dat [minderjarige 2] in een vierweekse cyclus telkens drie weekenden, van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur, bij de vrouw verblijft, waarbij de vrouw [minderjarige 2] op vrijdag uit school ophaalt en hij [minderjarige 2] op zondag bij de vrouw ophaalt,
en daarbij te bepalen dat de vakantiedagen, feestdagen en bijzondere dagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld,
althans;
II.
subsidiair, indien zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem te bepalen wordt afgewezen,
te bepalen dat de vrouw gehouden is om uiterlijk drie maanden na de betekening van de in dezen te wijzen beschikking terug dient te verhuizen naar [plaats3] , dan wel dient terug te verhuizen naar een plaats in een straal van tien kilometer daar vandaan, bij gebreke waarvan de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] onmiddellijk zal wijzigen naar hem, zulks primair met het bevel aan de vrouw tot afgifte van [minderjarige 2] aan de hem en daarbij hem te machtigen de beschikking zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, zulks subsidiair op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw weigert haar medewerking hieraan te verlenen, althans te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht,
en daarbij te bepalen dat [minderjarige 2] alsdan – indien de vrouw tijdig is terugverhuisd – bij hem zal verblijven iedere woensdag van 16:00 uur tot 19:00 uur en in een vierweekse cyclus telkens drie weekenden, van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur, waarbij hij [minderjarige 2] op vrijdag uit school ophaalt en de vrouw [minderjarige 2] op zondag bij hem ophaalt, zulks met dien verstande dat er vanaf het moment dat [minderjarige 2] naar de middelbare school gaat een week-op/week-af-regeling gaat gelden met als wisselmoment vrijdag 17:00 uur,
althans,
een zorgregeling tussen hem en [minderjarige 2] te bepalen met een zo hoog mogelijke frequentie zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
althans;
III
meer subsidiair, indien het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 2] naar [plaats] te verhuizen wordt toegewezen,
te bepalen dat [minderjarige 2] alsdan in een vierweekse cyclus telkens drie weekenden, van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur, bij hem zal verblijven, waarbij de vrouw [minderjarige 2] op vrijdag uit school ophaalt en naar hem toebrengt en hij [minderjarige 2] op zondag bij de vrouw thuisbrengt,
en daarbij te bepalen dat de vakantiedagen, feestdagen en bijzondere dagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld.
2.2
Bij beschikking van 1 mei 2020 heeft de rechtbank de verzoeken van de man om [minderjarige 2] onder toezicht te stellen en om haar te horen afgewezen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zij zich onvoldoende geïnformeerd achtte om een beslissing te kunnen geven op de overige verzoeken van partijen aangaande de (kort samengevat) (terug)verhuizing van [minderjarige 2] , eventuele wijziging van basisschool en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien de Raad te verzoeken een onderzoek in te stellen en haar te adviseren. Daarbij zijn door de rechtbank een vijftal vragen geformuleerd. In afwachting van het rapport van de Raad heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden tot 24 november 2020 pro forma.
2.3
Bij beschikking van 5 oktober 2020 (zaaknummer C/02/374548 / FARK 20-3674) heeft de rechtbank, naar aanleiding van een door de vrouw gestarte procedure op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de door de vrouw verzochte voorlopige voorzieningen afgewezen en bepaald dat [minderjarige 2] met ingang van
24 oktober 2020 voorlopig aan de man wordt toevertrouwd. Daarnaast is een voorlopige zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 2] vastgesteld op grond waarvan [minderjarige 2] in een vierweekse cyclus telkens drie weekenden (vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur) bij de vrouw verblijft en één weekend bij de man, waarbij partijen ieder de helft van het vervoer voor hun rekening nemen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.4
Op 7 december 2020 heeft de Raad rapport uitgebracht van zijn onderzoek.
Hoewel de Raad aanleiding heeft gezien om zijn onderzoek uit te breiden naar een kinder-beschermingsonderzoek, heeft de Raad geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2] niet nodig is. Partijen zijn door de Raad verwezen naar de vrijwillige hulpverlening, te weten een traject voor oudercommunicatie voor partijen en voortzetting van de gesprekken van [minderjarige 2] met de psycholoog, onder regie van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).
Daarnaast heeft de Raad geadviseerd om de verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming voor een verhuizing van [minderjarige 2] naar [plaats] en een hierbij passende schoolwisseling, af te wijzen. Ook is door de Raad een advies gegeven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen aangaande [minderjarige 2] in twee verschillende scenario’s, te weten het scenario dat de vrouw terugverhuist naar de omgeving [plaats4] / [plaats3] , en het scenario dat de vrouw niet terugverhuist naar de omgeving [plaats4] / [plaats3] met een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] naar de man.
2.5
Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting schriftelijk gereageerd op het raadsrapport, onder overlegging van diverse stukken. Daarbij heeft de man aanleiding gezien om zijn eerder ingediende (zelfstandige) verzoeken te wijzigen.
Ter zitting hebben partijen en de Raad hun standpunten voorts nader toegelicht.
Op deze standpunten wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van partijen van belang, op onderstaande wijze ingegaan.
2.6
Terzake de vervangende toestemming verhuizing en inschrijving basisschool
2.6.1
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat ouders na het uiteengaan in beginsel het recht hebben hun leven (opnieuw) in te richten, waarbij het kind in het algemeen de ouder volgt bij wie hij of zij in hoofdzaak verblijft. Dit betekent dat de vrouw het recht heeft om zich te vestigen waar zij wil. De vrijheid van de vrouw vindt echter zijn beperking in het feit dat zij samen met de man het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] uitoefent. Dit brengt met zich dat partijen dienen te overleggen over belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige 2] .
Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat de man haar aanvankelijk mondeling toestemming had verleend voor een verhuizing van [minderjarige 2] naar [plaats] . Zij vertrouwde hierop, waarna zij de verhuizing naar [plaats] in gang heeft gezet. Nadien is de man hierop volgens de vrouw teruggekomen, aldus de vrouw.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar stelling niet heeft onderbouwd met enig concreet bewijs. Evenmin biedt het dossier aanknopingspunten voor de stelling van de vrouw. Bovendien heeft de man ter zitting gemotiveerd betwist dat hij de vrouw mondeling toestemming zou hebben verleend voor een verhuizing van [minderjarige 2] naar [plaats] . Integendeel, volgens de man heeft hij vanaf het begin aan de vrouw te kennen gegeven hiermee niet in te stemmen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan dit betoog van de vrouw.
Vast staat derhalve dat de vrouw zonder toestemming van de man met [minderjarige 2] in maart 2020 is verhuisd naar [plaats] , en dat zij pas na deze verhuizing een procedure aanhangig heeft gemaakt in de zin van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) tot het verkrijgen van vervangende toestemming door de rechtbank voor de verhuizing. Dit betekent dat de vrouw aanvankelijk heeft nagelaten de geëigende procedure te voeren. De rechtbank is van oordeel dat deze handelwijze van de vrouw zeer laakbaar is en niet door de beugel kan. Nogmaals, het wettelijk uitgangspunt is dat ouders, die gezamenlijk belast zijn met het gezag, samen beslissingen nemen over hun minderjarige kinderen. Gesteld noch gebleken is dat partijen zijn overeengekomen van dit wettelijk uitgangspunt af te wijken.
Bij beschikking van 5 oktober 2020 is bepaald dat [minderjarige 2] met ingang van 24 oktober 2020 voorlopig aan de man wordt toevertrouwd. Daarmee is aan de verhuizing van [minderjarige 2] naar [plaats] per voormelde datum (voorlopig) een einde gekomen, en woont zij sindsdien weer in de omgeving van [plaats4] , meer specifiek [plaats2] .
2.6.2
Volgens vaste jurisprudentie dient de rechtbank bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen. Hoewel het belang van het kind een overweging van eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - andere belangen zwaarder kunnen wegen. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling zijn onder meer: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de noodzaak om te verhuizen, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de het kind te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van het kind, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a, vijfde lid, van het BW, een vergelijk tussen partijen te beproeven. Ter zitting is gebleken dat de standpunten van partijen nog altijd haaks op elkaar staan en dat partijen in onderling overleg geen overeenstemming kunnen bereiken over waar [minderjarige 2] de komende jaren zal opgroeien. Beide partijen hebben behoefte aan duidelijkheid daaromtrent en zij verzoeken de rechtbank thans een beslissing te nemen over een eventuele verhuizing van [minderjarige 2] naar [plaats] en een daarbij passende schoolwisseling. Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het BW neemt de rechtbank een zodanige beslissing als haar in het belang van [minderjarige 2] wenselijk voorkomt.
2.6.3
De Raad heeft zich in zijn rapport op het standpunt gesteld dat, alles afwegende, het niet in het belang van [minderjarige 2] is om aan de vrouw vervangende toestemming te geven om met [minderjarige 2] te verhuizen naar [plaats] .
Partijen hebben in hun ouderschapsplan afgesproken dat voor de verhuizing van een ouder met [minderjarige 2] toestemming van de andere ouder noodzakelijk is als deze verhuizing meer dan 10 kilometer is dan de geldende woonplek. De vrouw heeft zich niet aan deze afspraak gehouden. Zij is met [minderjarige 2] verhuisd naar [plaats] , terwijl de man zijn toestemming hiervoor had geweigerd. Daarmee heeft de vrouw de man voor een voldongen feit geplaatst. Hoewel de Raad goed kan voorstellen dat de vrouw graag wilde samenleven met haar partner, en het ook haar recht is om hiervoor te kiezen, is het willen samenwonen op zich echter onvoldoende reden om [minderjarige 2] te ontwortelen uit de voor haar vertrouwde omgeving, en verder weg van haar vader te laten zijn. Er zijn vele manieren om een relatie invulling te geven, waarin de belangen van [minderjarige 2] door de vrouw onvoldoende zijn meegewogen. Voor de Raad is bovendien onduidelijk wat maakt dat dit samenwonen in deze relatie zó belangrijk was, dat dit noodzakelijk was om de relatie te kunnen vormgeven en [minderjarige 2] voor te ontwortelen. Daarbij komt dat de verhuizing door de vrouw volgens de Raad onvoldoende is voorbereid, en dat tussen partijen sprake is van een onvoldoende constructieve oudercommunicatie. Verder acht de Raad van belang dat [minderjarige 2] is opgegroeid in (de omgeving van) [plaats4] , bijna haar hele schoolcarrière heeft doorlopen op haar basisschool [school2] in [plaats4] , vriendschappen heeft in [plaats4] en hier haar familie heeft wonen. Ze kent de stad [plaats4] en heeft het naar haar zin in de omgeving. Bovendien is [minderjarige 2] gestart met hulpverlening bij een psycholoog, waarmee zij een klik heeft. Het is volgens de Raad niet wenselijk indien dit traject wordt onderbroken aangezien [minderjarige 2] erg kwetsbaar is en hulpverlening noodzakelijk wordt geacht om de zorgen in haar ontwikkeling aan te pakken. Een wisseling naar een psycholoog, werkzaam in de omgeving van [plaats] , zal tijd kosten waarbij een nieuw vertrouwen moet worden opgebouwd met een nieuwe psycholoog. Gezien wordt dat de vrouw haar best heeft gedaan om de man tegemoet te komen door hem opties te geven voor het hebben van een structureel contact, echter de Raad heeft er onvoldoende zicht op gekregen hoe het contact tussen de man en [minderjarige 2] er concreet voor de verhuizing van de vrouw, aanvankelijk samen met [minderjarige 2] , naar [plaats] uitzag. Partijen hebben hierover verschillende verhalen waardoor hierover onduidelijkheid blijft bestaan. Wel lijkt de vrouw minder goed dan de man in staat om het contact tussen [minderjarige 2] en de man te ondersteunen en te stimuleren.
Dit leidt bij de Raad tot de conclusie dat het niet in het belang van [minderjarige 2] is om te verhuizen naar [plaats] , maar dat het in haar belang is om te blijven wonen in de voor haar vertrouwde omgeving (in de buurt van) [plaats4] waarbij zij onderwijs blijft volgen op basisschool [school2] in [plaats4] . Daarbij acht de Raad het gezien de belasting van de reistijd voorts niet in het belang van [minderjarige 2] om elke dag een uur op en neer te reizen om in [plaats] naar basisschool [school3] te gaan, waar zij slechts enkele maanden onderwijs heeft gevolgd.
De medewerkster van de Raad heeft ter zitting aangegeven dat de Raad nog steeds achter voormeld advies staat en zijn advies handhaaft. Met de verhuizing naar [plaats] in maart 2020, aanvankelijk samen met [minderjarige 2] , is de vrouw volledig voorbij gegaan aan de afspraken tussen haar en de man zoals neergelegd in het ouderschapsplan. Bovendien wordt met een verhuizing naar [plaats] het belang van [minderjarige 2] om op te kunnen groeien in een voor haar vertrouwde omgeving met haar beide ouders en familie in de nabijheid, teniet gedaan. De wijze waarop de verhuizing heeft plaatsgevonden is voorts beschadigend geweest voor [minderjarige 2] . Zo heeft [minderjarige 2] plotseling afscheid moeten nemen van haar school en vriendinnen in [plaats4] , en zijn [minderjarige 2] , de man noch basisschool [school2] te [plaats4] in dit proces meegenomen door de vrouw. Dit alles is niet in het belang van [minderjarige 2] (geweest).
De vrouw heeft ter zitting aangevoerd dat zij het niet eens is met het advies van de Raad. Zoals eerder door haar aangevoerd bestond er voor haar zowel een emotionele als financiële noodzaak om te verhuizen naar [plaats] met [minderjarige 2] . Zij heeft bovendien goed nagedacht over de gevolgen van een verhuizing met [minderjarige 2] naar [plaats] , en heeft hier geleidelijk aan naar toegewerkt. Daarin heeft zij het belang van [minderjarige 2] voorop gesteld. Het zwaartepunt van de zorg en opvoeding van [minderjarige 2] heeft altijd bij haar gelegen. Er werd geen volledige uitvoering gegeven aan de zorgregeling zoals neergelegd in het ouderschapsplan. Zo verbleef [minderjarige 2] in de vakanties nagenoeg niet bij de man en was er ook geen sprake van doordeweekse contacten. Dit neemt niet weg dat de vrouw het erg belangrijk vindt dat [minderjarige 2] en de man, ondanks een eventuele verhuizing van [minderjarige 2] naar [plaats] , een goede relatie met elkaar houden en dat aldus sprake is van een regelmatig contact. De vrouw zal dit nooit in de weg staan. Zij gunt [minderjarige 2] en de man een goed contact met elkaar en is bereid, daar waar nodig, daarvoor compensatie aan de man te bieden.
De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zich kan vinden in het advies van de Raad. Volgens de man bestond er voor de vrouw geen noodzaak om te verhuizen naar [plaats] aangezien zij met haar partner een lange afstandsrelatie had kunnen onderhouden. Bovendien is de verhuizing naar [plaats] onvoldoende doordacht en voorbereid, en heeft de vrouw nagelaten hem hierin op enigerlei wijze te betrekken. Met de verhuizing naar [plaats] heeft de vrouw enkel haar eigen belang voorop gesteld. Het is in het belang van [minderjarige 2] om in haar vertrouwde omgeving in [plaats4] , in de nabijheid van haar familie, op te kunnen blijven groeien.
2.6.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te beslissen dan door de Raad is geadviseerd. Zij is met de Raad en op de gronden die de Raad in zijn onderzoeksrapport aanvoert, die de rechtbank overneemt en tot de hare maakt, van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 2] is om te blijven wonen in de voor haar vertrouwde omgeving (in de buurt van) [plaats4] waarbij zij onderwijs blijft volgen op basisschool [school2] in [plaats4] . Voor de rechtbank is de noodzaak van de vrouw om te verhuizen naar [plaats] an sich voldoende komen vast te staan. Dit weegt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zwaarder dan het belang van de man en [minderjarige 2] bij behoud van de huidige situatie. Uitgangspunt dient te zijn dat bij een verhuizing de door partijen overeengekomen zorgregeling zoveel mogelijk in stand blijft. De rechtbank heeft, ook op basis van het raadsonderzoek, nog steeds geen goed zicht verkregen op de wijze waarop door partijen uitvoering werd gegeven aan de zorgregeling zoals neergelegd in het ouderschapsplan voorafgaand aan de verhuizing naar [plaats] . Dit laat echter onverlet dat een verhuizing naar [plaats] met zich brengt dat het voeren van een co-ouderschapsregeling op het moment dat [minderjarige 2] naar de middelbare school zou gaan, zoals overeenkomen tussen partijen in het ouderschapsplan, niet meer tot de mogelijkheden zou behoren. Dit acht de rechtbank niet in het belang van [minderjarige 2] die recht heeft op een gelijkwaardig contact met haar beide ouders. Bovendien staat dit haaks op de gezamenlijke overwegingen van partijen destijds bij het opstellen van het ouderschapsplan, waarbij de rechtbank ter zitting voorts is gebleken dat de man nog altijd veel waarde hecht aan de uitvoering van een co-ouderschapsregeling. Daar komt nog bij dat een verhuizing gepaard zal gaan met een wijziging van de sociale leefomgeving van [minderjarige 2] bestaande uit onder meer school, woonomgeving, vriendjes en vriendinnetjes. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw dit sociale aspect, door erop te wijzen dat [minderjarige 2] reeds bekend is in [plaats] vanwege de vele weekenden die zij daar inmiddels heeft doorgebracht alsook haar verblijf aldaar in de periode van maart 2020 tot aan oktober 2020, te weinig gewicht toekent. Hoewel de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat [minderjarige 2] een verhuizing naar [plaats] niet aan zou kunnen, acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 2] om (in de omgeving van) [plaats4] te blijven wonen. [minderjarige 2] heeft immers daar haar vertrouwde omgeving en kan daar het contact met haar vader en familie continueren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing van [minderjarige 2] naar [plaats] en vervangende toestemming voor inschrijving op basisschool [school3] te [plaats] afwijzen.
2.7
Terzake de hoofdverblijfplaats
2.7.1
De rechtbank stelt vast dat de vrouw reeds gedurende het onderzoek van de Raad te kennen heeft gegeven dat, indien haar verzoek tot vervangende toestemming voor een verhuizing samen met [minderjarige 2] naar Sint Willibrord zou worden afgewezen, zij geen mogelijkheden ziet om terug te verhuizen naar [plaats3] dan wel naar een plaats in een straal van 10 kilometer daar vandaan. Ter zitting heeft de vrouw dit desgevraagd bevestigd.
De Raad heeft in haar raadsrapport geadviseerd om in het geval de vrouw niet bereid is tot een terugverhuizing, met inachtneming van hetgeen eerder is overwogen over het belang van [minderjarige 2] om te kunnen blijven wonen in de voor haar vertrouwde omgeving (in de buurt van) [plaats4] waarbij zij verbonden blijft aan basisschool [school2] in [plaats4] voor onderwijs, het hoofdverblijf van [minderjarige 2] te wijzigen naar de man. Daarin heeft de Raad voorts meegenomen dat, hoewel beide partijen betrokken zijn op en liefdevol zijn naar [minderjarige 2] en beiden de mogelijkheid hebben om [minderjarige 2] op te voeden, de man iets beter lijkt aan te kunnen sluiten bij hetgeen [minderjarige 2] nodig heeft aan sociaal-emotionele ondersteuning en aandacht binnen zowel de opvoeding als de hulpverlening die is opgestart.
Ter zitting heeft de medewerkster van de Raad aangegeven dat de Raad nog steeds achter voormeld advies staat en zijn advies handhaaft. Geoordeeld is dat het in het belang van [minderjarige 2] isom op te kunnen (blijven) groeien in de voor haar vertrouwde omgeving van [plaats4] . Nu de vrouw, bij wie het hoofdverblijf van [minderjarige 2] altijd heeft gelegen, weigert terug te verhuizen naar de omgeving van [plaats4] én de man als hechtingsfiguur voor [minderjarige 2] even belangrijk is als de vrouw, is daarmee een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] naar de man gegeven. De man is even goed als de vrouw in staat om de opvoeding en verzorging van [minderjarige 2] vorm te geven, waarbij de man in emotioneel opzicht bovendien iets beter lijkt te kunnen aansluiten bij [minderjarige 2] . Voor [minderjarige 2] bestaat er dan ook geen meerwaarde om haar hoofdverblijf bij de vrouw te hebben dan wel te blijven houden. In de e-mailberichten van mevrouw E. van der Woude van 22 januari 2021 en 2 maart 2021 ziet de Raad voorts geen aanleiding tot wijziging van zijn oordeel. Daarbij heeft de medewerkster van de Raad erop gewezen dat mw. Van der Woude de gezinsvoogd is van [naam] , de zus van [minderjarige 2] , en niet van [minderjarige 2] zodat zij geen recent zicht heeft op de huidige opvoedsituatie van [minderjarige 2] en haar ontwikkeling.
De vrouw heeft ter zitting aangevoerd dat zij het advies van de Raad innerlijk tegenstrijdig acht. In zijn rapport spreekt de Raad zijn voorkeur naar haar uit als degene bij wie [minderjarige 2] haar hoofdverblijf dient te hebben. Immers, volgens de Raad is het in het belang van [minderjarige 2] dat zij samen met [minderjarige 2] terugverhuist naar de omgeving van [plaats4] . Nu dit echter voor haar niet tot de mogelijkheden behoort, acht de Raad het aangewezen om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de man te bepalen. Daarmee laat de Raad, zonder overtuigende argumenten, een vertrouwde woonomgeving prevaleren boven haar als meest vertrouwde hechtingsfiguur van [minderjarige 2] . Hiermee wordt tekort gedaan aan de belangen van [minderjarige 2] , zoals uitvoerig gemotiveerd door mevrouw Van der Woude in haar e-mailberichten. In deze e-mails uit mevrouw Van der Woude haar zorgen over de huidige situatie en de toekomst van [minderjarige 2] . Zij pleit ervoor dat [minderjarige 2] zo spoedig mogelijk terug naar de vrouw kan en haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw krijgt omdat de vrouw aan [minderjarige 2] de meeste stabiele opvoedsituatie kan bieden. De man is heel lief, maar is beperkter dan de vrouw in zijn (opvoed)vaardigheden, waardoor er bij de vrouw meer kansen voor [minderjarige 2] liggen voor een veilige ontwikkeling door de pubertietsperiode heen. Naar de mening van de vrouw kan aan deze e-mailberichten waarde worden gehecht nu mevrouw Van der Woude reeds vijf jaar gezinsvoogd van [naam] is en daarmee zicht heeft op het gezinssysteem. Zij heeft een beeld van de man vanuit zijn betrokkenheid eerder bij [naam] en hoe hij en de vrouw samen functioneerden toen zij gescheiden waren. De vrouw bestrijdt voorts dat zij de man als ouder diskwalificeert en dat zij aan [minderjarige 2] zou trekken. Zij vond het belangrijk dat [minderjarige 2] gedurende de lockdown goed onderwijs kreeg en heeft daarom aan de man voorstellen gedaan om de zorg voor [minderjarige 2] doordeweeks deels op te vangen. Verder heeft de vrouw erop gewezen dat [minderjarige 2] , sinds zij vanaf 24 oktober 2020 is toevertrouwd aan de man, last heeft van diverse problemen.
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij zich kan vinden in het advies van de Raad. Nu de vrouw, ondanks dat dit in het belang van [minderjarige 2] zou zijn, niet bereid is om terug te verhuizen naar de omgeving van [plaats4] , heeft de vrouw een deur gesloten en blijft enkel de optie over om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem te bepalen. Nergens blijkt uit dat hij de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van [minderjarige 2] niet dan wel onvoldoende kan dragen. Integendeel, de man heeft de komst van [minderjarige 2] bij hem per 24 oktober 2020 goed voorbereid. Zo heeft hij tijdig gezorgd voor opvang bij de BSO, heeft hij een psycholoog voor [minderjarige 2] geregeld en heeft hij zijn werkuren aangepast. Hij is veel beschikbaar voor [minderjarige 2] en [minderjarige 2] ontwikkelt zich goed bij hem. Volgens de man heeft hij ook adequaat gehandeld toen medio december 2020 bekend werd dat de scholen wegens de lockdown weer dicht gingen. Hij heeft een cruciaal beroep en heeft zodoende tijdig voor [minderjarige 2] geregeld en kunnen regelen dat zij naar school en de BSO kan blijven gaan. De vrouw was erg kwaad dat [minderjarige 2] tijdens de lockdown geen thuisonderwijs bij haar zou volgen, en wel zo erg dat zij de Raad bij de kwestie heeft betrokken. De vrouw lijkt er alles aan gelegen om ervoor te zorgen dat [minderjarige 2] zoveel mogelijk bij haar is, waarbij zij de strekking van de beschikking van 5 oktober 2020 voortdurend probeert te omzeilen. Daarmee trekt de vrouw aan [minderjarige 2] , hetgeen niet wenselijk is.
Voorts is de man van mening dat geen acht dient te worden geslagen op de inhoud van de
e-mailberichten van mevrouw Van der Woude, zoals ingebracht door de vrouw. Mevrouw Van der Woude is geen belanghebbende of informant in deze zaak aangezien zij niet de gezinsvoogd van [minderjarige 2] is. Zij is niet betrokken bij de opvoedingssituatie van [minderjarige 2] bij hem en heeft hierover ook geen contact met hem gehad, waardoor zij zich onmogelijk een weloverwogen oordeel kan vormen over wat in deze in het belang van [minderjarige 2] is. Dit in tegenstelling tot de Raad die een uitgebreid en gedegen onderzoek heeft gedaan naar wat in het belang van [minderjarige 2] is.
2.7.2
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Immers, anders dan bepaald in het op 8 september 2017 tussen partijen onderling vastgestelde ouderschapsplan heeft [minderjarige 2] sinds 24 oktober 2020 feitelijk haar hoofdverblijf bij de man in plaats van de vrouw. Dit betekent dat de man in zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] naar hem, dat gegrond is op de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het BW, kan worden ontvangen.
Anders dan de vrouw acht de rechtbank het rapport van de Raad, meer specifiek het door de Raad gegeven advies tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] naar de man, niet innerlijk tegenstrijdig. Vanwege de door de Raad op basis van zijn onderzoek getrokken conclusie dat het in het belang van [minderjarige 2] is dat zij in de omgeving van [plaats4] kan blijven opgroeien en onderwijs kan blijven volgen op basisschool [school2] te [plaats4] , heeft de Raad de vervolgvraag van de rechtbank of het in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk is dat zij met de vrouw terugverhuist naar de vorige woonplaats van de vrouw, te weten [plaats3] , dan wel een straal van 10 kilometer daaromheen, positief beantwoord.
Anders dan de vrouw meent, heeft de Raad niet bloot gesteld ‘dat voor zover partijen bij elkaar in de buurt wonen het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw moet blijven’. De Raad heeft gemotiveerd uiteengezet dat de acties van de vrouw beschadigend zijn geweest voor [minderjarige 2] . Beredenerend vanuit [minderjarige 2] is een verblijf in een haar vertrouwde omgeving bij een vertrouwde hechtingsfiguur het meest in haar belang. Zoals ook duidelijk uiteengezet door de Raad in zijn rapport en toegelicht door de medewerkster van de Raad ter zitting zijn beide ouders naar de mening van de Raad betrokken en liefdevol naar [minderjarige 2] . Hoewel de man iets beter lijkt aan te sluiten bij de behoeften [minderjarige 2] worden bij beide partijen door de Raad voldoende mogelijkheden gezien om de opvoeding en verzorging van [minderjarige 2] vorm te geven. Nu de vrouw voor zichzelf echter geen mogelijkheden ziet om terug te verhuizen, acht de rechtbank met de Raad en op de gronden die de Raad, die de rechtbank overneemt en tot de hare maakt, van oordeel dat een wijziging van hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] naar de man in haar belang aangewezen is.
Daarbij overweegt de rechtbank dat zij geen aanwijzingen heeft dat de man niet in staat zou zijn de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van [minderjarige 2] (doordeweeks) te dragen en/of onvoldoende in staat is aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van [minderjarige 2] . Weliswaar zijn er zorgen over met name de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 2] , echter deze zorgen spelen al veel langer en bestonden al voordat [minderjarige 2] sinds 24 oktober 2020 feitelijk haar hoofdverblijf bij de man heeft gekregen. Bovendien is [minderjarige 2] nadat zij bij de man is komen te wonen gestart met hulpverlening bij een psycholoog, waarmee zij een klik lijkt te hebben. De zorgen over [minderjarige 2] worden aldus erkend en, net als de vrouw, ondersteunt de man [minderjarige 2] in dit hulpverleningstraject, hetgeen hopelijk gaat leiden tot een verbetering van de situatie voor [minderjarige 2] . De man staat bovendien open voor een regelmatig contact tussen [minderjarige 2] en de vrouw. Tot op heden heeft de man uitvoering gegeven aan de zorgregeling zoals neergelegd in de beschikking van 5 oktober 2020, en is hij alle afspraken hierover nagekomen. Het is partijen gezien hun gebrekkige communicatie voorts niet gelukt om samen overeenstemming te bereiken over de invulling van het thuisonderwijs van [minderjarige 2] gedurende de lockdown. Daarin hebben beide partijen hun eigen aandeel gehad en dit is, anders dan de vrouw lijkt te stellen, niet enkel te wijten aan de opstelling van de man hierin.
In de door de vrouw overgelegde e-mailberichten van mevrouw Van der Woude van 22 januari 2021 en 2 maart 2021 ziet de rechtbank voorts geen aanleiding voor een ander oordeel, in die zin dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de man - ondanks dat de vrouw niet bereid is terug te verhuizen naar de omgeving van [plaats4] - niet in haar belang te achten is. Weliswaar heeft mevrouw Van der Woude diverse argumenten aangevoerd op grond waarvan zij van mening is dat de vrouw de hoofdopvoeder van [minderjarige 2] zou moeten zijn, echter de rechtbank stelt vast dat zij de gezinsvoogd is van [naam] , de zus van [minderjarige 2] , en niet van [minderjarige 2] . Dit maakt dat zij niet direct betrokken is bij de opvoedsituatie van [minderjarige 2] . Bovendien heeft mevrouw Van der Woude in de afgelopen maanden geen contact gehad met de man over de huidige opvoedsituatie van [minderjarige 2] bij hem en haar ontwikkeling, zodat zij hierop - anders dan de informatie die zij hierover van de vrouw krijgt - geen eigen zicht heeft. Dit in tegenstelling tot de Raad, die een uitgebreid en gedegen onderzoek heeft verricht naar de opvoedsituatie van [minderjarige 2] bij beide partijen, de ontwikkeling van [minderjarige 2] en de onderlinge samenwerking tussen partijen. Daarbij heeft de Raad in contact gestaan met [minderjarige 2] en andere bij haar (direct) betrokkenen, waaronder haar ouders, haar huisarts, haar psycholoog en twee interne begeleiders van basisschool [school2] te [plaats4] en basisschool [school3] te [plaats] . Bovendien heeft de Raad in haar onderzoek de impact die de verhuizing naar [plaats] op [minderjarige 2] heeft gehad betrokken alsook de wijze waarop de vrouw in deze heeft gehandeld, hetgeen mevrouw Van der Woude in haar afweging in het midden heeft gelaten. Deze omstandigheden, in onderling verband bezien, maken naar het oordeel van de rechtbank dat aan de door mevrouw Van der Woude gegeven informatie niet de waarde kan worden gehecht als door de vrouw gewenst.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij hem te bepalen toewijzen.
Nu de man slechts heeft verzocht om de vrouw te gebieden tot terugverhuizing samen met [minderjarige 2] naar [plaats3] dan wel naar een plaats in een straal van 10 kilometer daar vandaan voor het geval zijn verzoek tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem zou worden afgewezen, zal dit verzoek wegens gebrek aan belang voorts worden afgewezen.
2.8
Terzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
2.8.1
De vrouw heeft om een wijziging van omgang van [minderjarige 2] met de man verzocht voor het geval haar vervangende toestemming voor verhuizing samen met [minderjarige 2] naar [plaats] zou worden verleend.
Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 2.6 is overwogen, zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw bij gebrek aan belang afwijzen.
Wel ziet de rechtbank gelet op het bepaalde in rechtsoverweging 2.7 aanleiding om, onder wijziging van de in het ouderschapsplan neergelegde zorgregeling tussen de man en [minderjarige 2] , een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 2] vast te stellen, zoals is verzocht door de man.
2.8.2
De Raad heeft in haar onderzoeksrapport geadviseerd om in het geval dat de vrouw niet terugverhuist naar de omgeving van [plaats4] / [plaats3] en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] gewijzigd wordt vastgesteld bij de man, een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 2] te bepalen op grond waarvan [minderjarige 2] in een patroon van vier weken, drie weekenden bij de vrouw verblijft van vrijdag na school tot zondagavond na het avondeten, waarbij de vrouw [minderjarige 2] ophaalt uit school en de man [minderjarige 2] op zondag om 19.00 uur weer ophaalt bij de vrouw. Op deze manier hoeft [minderjarige 2] op vrijdag niet naar de BSO en heeft zij meer tijd om met de vrouw door te brengen. Verder heeft de Raad geadviseerd om de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen bij helfte te verdelen, waarbij partijen in het traject bij het CJG voor het verbeteren van de oudercommunicatie nader dienen te bespreken op welke wijze zij dit willen verdelen. Daarnaast heeft de Raad geadviseerd dat [minderjarige 2] alle studiedagen van school bij de vrouw zal doorbrengen.
Ter zitting heeft de medewerkster van de Raad aangegeven dat de Raad nog steeds achter voormeld advies staat en zijn advies handhaaft.
De man heeft ter zitting aangegeven met dit advies van de Raad in te kunnen stemmen.
De vrouw heeft aangegeven ook grotendeels met het advies van de Raad in te kunnen stemmen, behalve voor wat betreft de voorgestelde haal- en brengregeling. Volgens de vrouw is het voor haar in verband met de zorg voor haar andere kinderen niet mogelijk om [minderjarige 2] iedere vrijdag uit school op te halen. Dit is voor haar maar af en toe mogelijk. Zij stelt dan ook voor om aan de huidige haal- en brengregeling, waarbij de man [minderjarige 2] vrijdag uit zijn werk bij de vrouw brengt en de vrouw [minderjarige 2] op zondagavond naar de man terugbrengt, vooralsnog vast te houden.
De man heeft hierop aangegeven die regeling niet optimaal te achten, maar hierin desondanks te kunnen berusten.
In reactie hierop heeft de medewerkster van de Raad voorts geopperd dat partijen over de invulling van de haal- en brengregeling mogelijk nader met elkaar in overleg kunnen gaan tijdens de gesprekken bij het CJG in het kader van de verbetering van de oudercommunicatie.
2.8.3
De rechtbank acht de door de Raad geadviseerde zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 2] passend en in het belang van [minderjarige 2] . De regeling stelt [minderjarige 2] en de vrouw in staat tot een frequent en regelmatig contact op grond waarvan de vrouw voldoende betrokken blijft in het leven van [minderjarige 2] en hun onderlinge band behouden blijft. De rechtbank zal dan ook aansluiten bij deze zorgregeling, met uitzondering van de door de Raad voorgestelde haal- en brengregeling nu ter zitting is gebleken dat het voor de vrouw niet mogelijk is om hieraan, in ieder geval wekelijks, uitvoering te geven. De rechtbank zal bepalen dat de man [minderjarige 2] vrijdag uit zijn werk bij de vrouw brengt en de vrouw [minderjarige 2] op zondagavond naar de man terugbrengt. Van belang hierbij is dat de man hierin ter zitting heeft berust. Het staat partijen uiteraard vrij om hierover te zijner bij het CJG nadere andere afspraken te maken. Ten aanzien van de overige dagen waarop de vrouw gerechtigd is tot omgang met [minderjarige 2] zal worden bepaald dat ieder de helft van het vervoer voor zijn c.q. haar rekening dient te nemen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank beslissen als na te melden.
2.9
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt, onder wijziging van artikel 1.1 van het op 8 september 2017 vastgestelde ouderschapsplan, dat de minderjarige [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , met ingang van heden haar hoofdverblijf heeft bij de man;
bepaalt, onder wijziging van artikel 3.2 van het op 8 september 2017 vastgestelde ouderschapsplan, dat de vrouw en voormelde minderjarige [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, inhoudende dat [minderjarige 2] :
- in een patroon van vier weken, drie weekenden bij de vrouw verblijft van vrijdag na school tot zondagavond na het avondeten, en één weekend bij de man, waarbij de man [minderjarige 2] vrijdag uit zijn werk bij de vrouw brengt en de vrouw [minderjarige 2] op zondagavond naar de man terugbrengt;
- alle studiedagen van school bij de vrouw verblijft, en waarbij partijen ieder de helft van het vervoer van [minderjarige 2] voor hun rekening nemen;
- de helft van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen bij de vrouw verblijft, nader in onderling overleg tussen partijen te regelen, en waarbij partijen ieder de helft van het vervoer van [minderjarige 2] voor hun rekening nemen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. van der Linden, kinderrechter,
en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2021, in tegenwoordigheid van
mr. Aarts-Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.