ECLI:NL:RBZWB:2021:2981

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8469
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na gebruik van lachgas en cannabis

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR op basis van een besluit van 30 juli 2020, dat was gebaseerd op eerdere aanhoudingen en psychologische onderzoeken. De eiser had bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar het CBR verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 2 september 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 mei 2021, waar de gemachtigde van de eiser en een vertegenwoordiger van het CBR aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat het CBR terecht het rijbewijs van de eiser ongeldig heeft verklaard. De eiser had in het verleden gebruik gemaakt van lachgas en cannabis, en de rechtbank oordeelde dat de rapporten van de psychiaters die de eiser hadden onderzocht, voldoende basis vormden voor de conclusie dat de eiser niet geschikt was om te rijden. De rechtbank wees erop dat de eiser geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de rapporten. Bovendien werd de stelling van de eiser dat er sprake zou kunnen zijn van een vals positieve test niet onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat het CBR op basis van de diagnose drugsmisbruik in ruime zin, zoals vastgesteld door de psychiaters, gehouden was om het rijbewijs van de eiser ongeldig te verklaren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte regelgeving omtrent de geschiktheid voor het besturen van voertuigen in verband met het gebruik van psychoactieve middelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8469 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J.J. van Rijsbergen,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 juli 2020 (primaire besluit) heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
In het besluit van 2 september 2020 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 mei 2021.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser en mr. S. Sheikchote namens het CBR.

Overwegingen

1. Uit de stukken blijkt dat op 29 oktober 2018 door de hoofdagent van de politie eenheid Amsterdam een mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994), aan het CBR is verzonden.
Hieruit blijkt dat het vermoeden bestaat dat eiser op 27 oktober 2018 als bestuurder van een motorrijtuig is staande gehouden en onder invloed was van lachgas.
Bij besluit van 19 december 2018 is aan eiser een medisch onderzoek opgelegd om te bepalen of hij geschikt is om te rijden.
Eiser is op 5 oktober 2019 onderzocht door psychiater [naam psychiater 1] .
Eiser heeft een tweede onderzoek aangevraagd en is daarom op 5 juni 2020 onderzocht door psychiater [naam psychiater 2] .
De resultaten van deze onderzoeken hebben er toe geleid dat het CBR bij het primaire besluit van 30 juli 2020 het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en is het primaire besluit in stand gebleven.
2. In geschil is of het CBR terecht tot ongeldig verklaring van het rijbewijs van eiser is overgegaan.
3. Eiser voert aan dat geen discussie is dat het lachgasgebruik van eiser is gestopt per 1 december 2018. Het lachgasgebruik in het verleden biedt geen grondslag meer voor de conclusie dat eiser niet geschikt is om te rijden, dan wel dat sprake is van drugsmisbruik. De veronderstelde ongeschiktheid is alleen vastgesteld omdat eiser zou hebben gelogen over zijn softdrugsgebruik. De cannabinoïdentest op 5 juni 2020 was negatief. Op 5 oktober 2019 was sprake een uiterst minimale overschrijding van de afkapgrens. Dit laat nadrukkelijk de zeer reële mogelijkheid open dat sprake is van een vals positieve test.
4. Het wettelijk kader is als bijlage bijgevoegd.
5. Uit de stukken blijkt dat eiser verschillende keren onder invloed van lachgas is aangehouden. Naar aanleiding van een aanhouding op 27 oktober 2018 is een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wvw 1994 naar het CBR gestuurd. Door het CBR is aan eiser de verplichting opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid.
6. De rechtbank overweegt dat eiser op 5 oktober 2019 is onderzocht door psychiater [naam psychiater 1] . Deze psychiater concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding op 27 oktober 2018 sprake was van lachgasmisbruik en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugsmisbruik (lachgas- en cannabis) in ruime zin gesteld kan worden. Daarnaast stelt de psychiater dat anamnestisch sinds januari 2019 het lachgasgebruik van eiser is gestopt. Het urineonderzoek liet echter wel aanwijzingen zien voor cannabisgebruik. Concluderend stelt de psychiater dat het niet aannemelijk is dat eiser met het drugsmisbruik is gestopt.
7. Op 5 juni 2020 is eiser onderzocht door psychiater [naam psychiater 2] . Deze psychiater concludeert op basis van alle relevante gegevens tot de psychische diagnose misbruik van lachgas in ruime zin, langdurige volledige remissie en cannabismisbruik in ruime zin, vroege volledige remissie. Een punt van aandacht is volgens de psychiater het cannabisgebruik van eiser. Bij het onderzoek heeft eiser gesteld dat hij voor het laatst 2 jaar geleden cannabis heeft gebruikt. Deze uitspraak is in strijd met de positieve urinetest van 5 oktober 2019. Bij het tweede onderzoek was de urine vrij van drugs. Op grond van deze uitslag is het aannemelijk en aantoonbaar dat het cannabisgebruik is gestopt. De stopdatum van het cannabismisbruik in ruime zin is volgens de psychiater 05 juni 2020.
8. De rechtbank is van oordeel dat het CBR de rapporten van de psychiaters aan het ongeldig verklaren van het rijbewijs van eiser ten grondslag mocht leggen. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport naar voren gebracht.
9. De stelling van eiser dat sprake zou kunnen zijn van een vals positieve test op 5 oktober 2019, volgt de rechtbank niet nu deze stelling op generlei wijze is onderbouwd. De afkapwaarde is zo bepaald dat de kans op een vals positieve test heel klein is. Het eten van veel maanzaad, waar eiser naar verwijst, kan niet leiden tot een vals positieve cannabistest zoals in dit geval, maar mogelijk tot vals positieve waarden in de opiatentest. Daarnaast zit eiser 7 punten boven deze afkapwaarde.
Dat sprake is van een dusdanig kleine, te verwaarlozen overschrijding van de afkapgrens dat deze niet concludent is voor de conclusie dat sprake is van misbruik van middelen, volgt de rechtbank dan ook niet. Niet alleen is deze afkapgrens niet voor niets vastgesteld op 50, bovendien heeft eiser meermalen kennelijk onjuist verklaard over zijn cannabisgebruik.
10. Dit betekent dat het CBR uit mocht gaan van de diagnose drugsmisbruik in ruime zin. Ingevolge artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en paragraaf 8.8 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, is het CBR bij deze diagnose gehouden te concluderen tot ongeschiktheid en op die grond het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren. Als stopdatum is naar het oordeel van de rechtbank terecht 5 juni 2020 gehanteerd, zodat de recidiefvrije periode ten tijde van deze uitspraak net is verstreken.
11. Voorts overweegt de rechtbank dat het gaat om dwingendrechtelijk voorgeschreven wet- en regelgeving zonder ruimte voor een belangenafweging (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2633, onder 7). Daarbij zijn over het gebruik van psychoactieve middelen en het besturen van een motorvoertuig uit het oogpunt van verkeersveiligheid gemotiveerde keuzes gemaakt. De wetgever heeft in redelijkheid tot deze keuzes kunnen komen. Overigens heeft eiser niet gemotiveerd en onderbouwd welke bijzondere belangen tot het oordeel zouden moeten leiden dat het onevenredig is dat het CBR in zijn geval handelt overeenkomstig de regelgeving.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 16 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Ingevolge artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de Wvw 1994, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In hoofdstuk 2 van de bijlage bij de Regeling wordt een specialistisch rapport omschreven als het rapport dat het CBR ontvangt van de onafhankelijke specialist naar wie een persoon door het CBR is verwezen. Hieronder wordt tevens verstaan het rapport van een keuring in de eigen-verklaringsprocedure of onderzoek in de vorderingsprocedure, uitgevoerd door een arts onder supervisie en verantwoordelijkheid van een specialist naar wie de persoon is verwezen.
In paragraaf 8.8 getiteld "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" is bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring — op basis van een specialistisch rapport — geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.