ECLI:NL:RBZWB:2021:297

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4854
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van politieambtenaar wegens onbekwaamheid en geschil over functieplaatsing na reorganisatie

In deze zaak gaat het om het ontslag van eiser, een politieambtenaar, uit de functie van Medewerker Gebiedsgebonden Politie (GGP) op grond van onbekwaamheid. Eiser was sinds 15 oktober 1999 in dienst bij de politie en was sinds 1 januari 2012 werkzaam in de functie van Assistent GGP B. Op 4 september 2018 verleende de korpschef van politie eiser eervol ontslag, onder verwijzing naar het niet behalen van de vereiste opleiding 'Basis Politiemedewerker niveau 3'. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank oordeelde dat het ontslag terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de opleidingsvereisten voor de functie van Medewerker GGP. Eiser voerde aan dat het ontslag niet terecht was, omdat het behalen van de opleiding geen ontbindende voorwaarde was voor zijn aanstelling. De rechtbank stelde vast dat eiser op de hoogte was van de opleidingsvereisten en dat het niet behalen van de opleiding leidde tot zijn onbekwaamheid voor de functie. Eiser had ook geen recht op een andere functie, omdat de aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B (schaal 5) terecht was, gezien zijn onbekwaamheid voor de functie van Medewerker GGP.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat het ontslag en de functieplaatsing door de korpschef rechtmatig waren. Eiser had geen recht op een hogere functie, omdat hij niet voldeed aan de vereiste kwalificaties. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4854 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

gemachtigde: [gemachtigde] , werkzaam bij [organisatie] ,
en

de korpschef van politie, verweerder,gemachtigde: mr. L.M. Burger, advocaat te Den Haag.

Procesverloop

In een besluit van 4 september 2018 (primair besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 oktober 2018 eervol ontslag verleend uit de functie van Medewerker Gebiedsgebonden Politie (GGP) (schaal 6) op grond van artikel 94, eerste lid, onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) onder gelijktijdige aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B (schaal 5).
In een besluit van 31 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 december 2020.
Daarbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en door [teamchef] (teamchef basisteam [plaatsnaam basisteam] ).

Overwegingen

1. Eiser is sinds 15 oktober 1999 in dienst bij de politie. Sinds 1 januari 2012 was hij werkzaam in de functie van Assistent GGP B (schaal 5).
Op 3 november 2014 is een personele reorganisatie van start gegaan.
Op 19 februari 2015 heeft verweerder met eiser een gesprek gevoerd over de gevolgen van deze personele reorganisatie voor eiser.
Bij brief van 26 februari 2015 is dat gesprek aan eiser bevestigd. Met eiser is besproken dat zijn formele functie van assistent GGP B (surveillant) niet terugkomt in de inrichting van het basisteam [plaatsnaam basisteam] . Zijn dossier is daarom voorgelegd aan de Commissie Functievergelijking (CFV). De CFV heeft onderzocht of er een vergelijkbare/uitwisselbare functie is die wel voorkomt in het basisteam [plaatsnaam basisteam] , met als uitkomst de functie van Medewerker GGP (agent). Door de CFV is daarbij niet gekeken hoe eiser functioneert en of hij aan de gestelde opleidings- en functie-eisen kan (gaan) voldoen. Om de functie Medewerker GGP (agent) uit te kunnen voeren, is de opleiding Basis politiemedewerker niveau 3 vereist. Eiser voldoet hier momenteel niet aan, en op grond van eerdere afwijzingen naar aanleiding van sollicitaties naar functies met niveau 3/negatieve selectiekeuringen niveau 3, is de kans reëel dat eiser ook in de toekomst niet aan dit vereiste kan gaan voldoen. Geconcludeerd is dat eiser in de toekomst (op grond van het niet voldoen aan de vastgestelde functie/opleidingseisen) de functie van medewerker GGP niet kan gaan uitvoeren en dat in onderling overleg de komende tijd afspraken gemaakt zullen worden over (tijdelijke) plaatsing op een andere functie. Uit de brief blijkt dat eiser daarop heeft aangegeven dat zijn voorkeur ligt bij GGP en dat zijn belangstelling blijft uitgaan naar de functie van medewerker GGP.
Op 16 april 2015 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden. Blijkens het daarvan opgestelde verslag heeft eiser herhaald dat zijn belangstelling blijft uitgaan naar de functie van Medewerker GGP en dat hij graag opnieuw zou deelnemen aan de selectieprocedure voor opleiding niveau 3.
Bij besluit van 1 december 2015 is eisers ‘oorspronkelijke functie’ vastgesteld op ‘Assistent GGP B, gewaardeerd op schaal 5, met ‘ [plaats tewerkstelling] ’ als plaats van tewerkstelling’.
De oorspronkelijke functie en de plaats van tewerkstelling bepalen het vertrekpunt bij de functievergelijking.
Bij brief van 1 december 2015 is eiser in kennis gesteld van het voornemen om hem na functievergelijking in de nieuwe politieorganisatie te plaatsen als Medewerker GGP (schaal 6).
Bij besluit van 10 juni 2016 is eiser met ingang van 1 juli 2016 definitief geplaatst in de functie van Medewerker GGP (schaal 6), in de formatie van de eenheid [formatie eenheid] , met [plaats tewerkstelling] als plaats van tewerkstelling.
Eiser is zijn opleiding tot Medewerker GGP gestart vanuit Basisteam [startplaats basisteam] .
Op 30 oktober 2017 heeft met eiser een gesprek plaatsgevonden over de voortgang in de opleiding. Besproken is dat er een achterstand is ontstaan in de opleiding, dat er twijfels bestaan of eiser geschikt is voor de functie (niveau 3) waar hij nu een opleiding voor volgt.
Bij besluit van 6 april 2018 is de opleiding van eiser beëindigd. Eiser heeft het maximaal aantal mogelijkheden voor deelname aan het onderdeel Bewijs van Bekwaamheid Meervoudige Problematiek benut en desondanks geen voldoende resultaat behaald.
Op 18 juni 2018 heeft verweerder aan eiser het voornemen bekend gemaakt hem eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 94, eerste lid, onder g, van het Barp onder gelijktijdige aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het voornemen kenbaar te maken.
Van die gelegenheid heeft eiser gebruik gemaakt. Bij e-mail van 4 juli 2018 heeft zijn belangenbehartiger laten weten dat eiser niet akkoord is met het voornemen. Op 9 augustus 2018 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden.
Op 4 september 2018 heeft verweerder het voornemen omgezet naar een definitief besluit. Met ingang van 1 oktober 2018 wordt eiser eervol ontslag verleend op basis van artikel 94, eerste lid, onder g, van het Barp en wordt hij tegelijkertijd aangesteld in de functie van Assistent Beveiliging B (schaal 5) bij de Dienst [dienstbenaming] .
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is besproken op de hoorzitting van 18 juni 2019.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het ontslag van eiser uit de functie van Medewerker GGP (schaal 6) onder gelijktijdige aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B (schaal 5) terecht is.
3.
Gronden van het beroep
Eiser voert aan dat hij ten onrechte is ontslagen uit zijn functie van Medewerker GGP.
Het ontslag kan zijns inziens niet los worden gezien van de reorganisatie en de waarborgen die daarbij voor de individuele politieambtenaar gelden. Bij de reorganisatie is vastgesteld dat voor de politieambtenaar een ontslagverbod geldt. Hoewel eiser er bij de plaatsing op de functie Medewerker GGP kennis van heeft gedragen dat de opleiding Basis politiemede-werker gevolgd diende te worden, is hem niet kenbaar gemaakt dat het niet behalen van de opleiding tot ontslag zou leiden. Het behalen van die opleiding is ook nimmer een ontbindende voorwaarde geweest in het kader van de plaatsing. Verder is het vaste rechtspraak dat voor een ongeschiktheidsontslag sprake moet zijn van objectieve ongeschiktheid, waarbij de bewijslast bij de werkgever ligt. Er zijn geen verslagen van beoordelings- en functioneringsgesprekken ingebracht waaruit het disfunctioneren zou blijken. Het niet behalen van de opleiding biedt naar de mening van eiser onvoldoende onderbouwing voor het standpunt dat hij ongeschikt is voor de functie.
Verder meent eiser dat er gelet op de omstandigheden aanleiding is voor een analoge toepassing van het ‘overgangsbeleid overgang LFNP en plaatsing in de reorganisatie Politiewet 2012’ (hierna: het overgangsbeleid). Dit overgangsbeleid ziet op het bieden van waarborgen voor medewerkers die door het LFNP of de personele reorganisatie genoodzaakt waren om een functie uit te voeren waarvoor ze niet aan de aanstellings- en/of bekwaam-heidseisen kunnen voldoen. In het beleid is bepaald dat zo lang een medewerker niet volledig bekwaam is voor de functie, aan hem een samenstel van werkzaamheden binnen de LFNP-functie dient te worden opgedragen. Als het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan de bekwaamheidseisen te voldoen (niet kunnen behalen van de opleiding bijvoorbeeld) wordt, indien mogelijk, de medewerker het deel van de functie opgedragen dat hij wel kan vervullen. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom een analoge toepassing van het beleid in het geval van eiser niet geboden is.
Ten aanzien van de aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B, is het standpunt van eiser dat hij geplaatst had moeten worden in een functie op zijn schaalniveau, namelijk schaal 6. Niet is komen vast te staan dat eiser niet beschikt over het benodigde werk- en denkniveau. Eiser functioneerde goed in de functie van Medewerker GGP (schaal 6) en verwijst daarbij naar de door hem ingediende positieve feedback formulieren. Eiser had geplaatst kunnen worden op de functie van Medewerker Beveiliging (schaal 6) waarvoor geen initiële opleiding benodigd is.
4.
Het verweer
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet duidelijk is of het beroepschrift binnen de beroepstermijn is ingediend. Weliswaar staat op het pro forma beroepschrift dat het is ingediend op 16 december 2019 23.08 uur, maar er is geen bevestiging van de rechtbank dat het stuk ook op dat tijdstip is ontvangen. Indien het beroepschrift niet tijdig is ingediend, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Volgens verweerder is het ontslag op goede gronden gegeven. In het kader van de reorganisatie is eiser per 1 juli 2016 geplaatst op de functie van Medewerker GGP. Daarmee was de plaatsingsprocedure in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012 afgerond. Ondanks daartoe ruimschoots in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft eiser de voor de functie van Medewerker GGP vereiste opleiding ‘Basis Politiemedewerker niveau 3’ niet met goed gevolg weten af te ronden. Eiser heeft het Bewijs van Bekwaamheid Meervoudige Problematiek’ niet verkregen. Eiser heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de beëindiging van de opleiding. Dit betekent dat hij niet beschikt over de bekwaamheid die nodig is voor de goede vervulling van de functie van Medewerker GGP. Hij is onbekwaam voor het door hem vervulde ambt. De door eiser overgelegde feedbackformulieren kunnen daar niet aan afdoen. Omdat eiser onbekwaam is voor het ambt, is aan hem per 1 oktober 2018 ontslag verleend uit de functie medewerker GGP op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp.
Niet in geschil is dat voor de functie van Medewerker GGP vereist is dat de opleiding Basis Politiemedewerker niveau 3 met goed gevolg wordt afgerond. Evenmin is in geschil dat eiser dat wist (verweerder verwijst naar de brief van 26 februari 2015). Eiser voert aan dat het behalen van de opleiding nimmer een ontbindende voorwaarde is geweest in het kader van de plaatsing. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit ook niet nodig was, omdat het behalen van de vereiste opleiding inherent is aan de functie. In het beroepschrift is ook nog gesteld dat bij de reorganisatie is vastgesteld dat voor de politieambtenaar een ontslagverbod zou gelden. Verweerder bestrijdt dat sprake was van een dergelijk (algemeen) ontslagverbod. Dat blijkt ook niet uit de regelgeving, aldus verweerder.
Verder ziet verweerder geen reden of rechtsplicht voor het opleggen van een afwijkend samenstel van werkzaamheden binnen de functiebeschrijving van Medewerker GGP. Verweerder ziet niet in welk afwijkend samenstel van werkzaamheden opgelegd zou kunnen worden zonder afbreuk te doen aan de functie van Medewerker GGP en het daarbij onbestreden vereiste dat de opleiding Basis Politiemedewerker niveau 3 met goed gevolg afgerond moest worden. Verweerder ziet ook geen aanleiding voor analoge toepassing van het overgangsbeleid. Eiser heeft in beroep niet betwist dat dit overgangsbeleid niet op hem van toepassing is. Eiser behoort niet tot de doelgroep van dat beleid.
Ten aanzien van de aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B (schaal 5) stelt verweerder dat eiser zijn opleiding ondanks herkansingen niet heeft gehaald en daaruit afdoende blijkt dat hij niet het niveau bezit om meeromvattende taken uit te voeren en zelfstandigheid daarin te tonen terwijl dit wel verlangd wordt op een schaal 6 niveau
(MBO-3).
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Verweerder heeft het punt van de ontvankelijkheid van het beroep tijdens de zitting laten vallen. Nu de rechtbank ook niet gebleken is van redenen voor niet-ontvankelijkheid, behoeft dit punt geen bespreking meer.
5.2
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het ontslag van eiser uit de functie van Medewerker GGP terecht is. Die vraag wordt bevestigend beantwoord.
Dit wordt als volgt gemotiveerd.
Vooropgesteld wordt dat eiser in het kader van de reorganisatie is geplaatst op de functie van Medewerker GGP en dat het ontslag uit deze functie geen uitvloeisel is van de reorganisatie. Niet in geschil is dat voor de functie van Medewerker GGP vereist is dat de opleiding Basis Politiemedewerker niveau 3 met goed gevolg wordt afgerond. Vast staat dat eiser die opleiding niet heeft gehaald, omdat hij het onderdeel “Bewijs van Bekwaamheid Meervoudige Problematiek” niet heeft gehaald, ook niet na gebruikmaking van de herkansingsmogelijkheden. Dit betekent dat eiser niet beschikt over de bekwaamheid die nodig is voor de goede vervulling van de functie van Medewerker GGP. De door eiser overgelegde feedbackformulieren maken dit niet anders. Verweerder heeft eiser daardoor per 1 oktober 2018 terecht ontslag kunnen verlenen uit de functie van medewerker GGP wegens onbekwaamheid voor die functie (artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp).
5.3
Eiser heeft aangevoerd dat het behalen van de opleiding nimmer een ontbindende voorwaarde is geweest in het kader van de plaatsing. Op zichzelf is juist dat dit toen niet expliciet is vermeld, maar dit betekent nog niet dat het ontslag voor eiser als een verrassing moet zijn gekomen, laat staan dat ontslag vanwege het niet behalen van de opleiding daarom niet mogelijk was, zoals eiser lijkt te betogen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het behalen van de vereiste opleiding inherent was aan de functie van Medewerker GGP. Bovendien wist eiser al uit de brief van 26 februari 2015 dat de opleiding Basis Politiemedewerker niveau 3 een vereiste voor de functie was. Verder vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat er ook daarna nog met eiser is gesproken over de opleiding. In elk geval is niet gebleken dat teruggekomen is op het gestelde in voornoemde brief van 26 februari 2015. De teamchef heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat na het plaatsingsbesluit met eiser is gesproken over het volgen van de opleiding en dat ook aan de orde is gekomen dat bij het onverhoopt niet halen van de opleiding een andere functie voor hem gezocht zou moeten worden. Eiser heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken.
5.4
Eiser heeft verder aangevoerd dat in plaats van ontslag een samenstel van werkzaamheden binnen de functie van Medewerker GGP aan hem had moeten worden opgedragen (met behoud van schaal 6). Verweerder heeft echter terecht opgemerkt dat het overgangsbeleid, waarin bedoeld samenstel van werkzaamheden is geregeld, niet op eiser van toepassing is. Voor een door eiser bepleite analoge toepassing van het overgangs-beleid ziet de rechtbank met verweerder geen aanleiding. Dit beleid ziet immers niet op een situatie die met die van eiser vergelijkbaar is. Eiser had ook vóór de reorganisatie een executieve functie.
5.5
Vervolgens is eiser het niet eens met zijn aanstelling in de functie van Assistent
B Beveiliging (schaal 5). Eiser is van mening dat hij geplaatst had moeten worden in de functie van Medewerker Beveiliging (schaal 6). Meerdere collega’s van hem zijn in die functie geplaatst. Voor deze functie is de opleidingseis komen te vervallen en is werk- en denkniveau MBO-3 voldoende. Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij wel degelijk dit niveau heeft. Door de Plaatsingsadviescommissie (PAC) is hij geplaatst op de functie van Medewerker GGP en die hebben gekeken welke functie hij eerder verrichtte en hoe hij die functie uitvoerde, aldus eiser.
5.6
De rechtbank stelt voorop dat er geen rechtsregel is aan te wijzen die ertoe leidt dat eiser na zijn ontslag als Medewerker GGP automatisch aanspraak kon maken op de functie van Medewerker Beveiliging. Verder heeft verweerder tijdens de zitting met juistheid opgemerkt dat het bij de PAC om een landelijke plaatsing van werknemers ging zonder dat daarbij is gekeken hoe de werknemers hun werkzaamheden uitvoerden en welk niveau zij daarbij hadden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de enkele plaatsing door de PAC niet afgeleid kan worden dat eiser over het werk- en denkniveau MBO-3 beschikt, temeer niet omdat hij voorheen ook steeds in een schaal 5 functie werkte. Dat eiser over het werk- en denkniveau MBO-3 beschikt, kan ook niet afgeleid worden uit het feit dat eiser voor de functie Medewerker GGP de opleiding Basis Politiemedewerker niveau 3 volgde, zoals de gemachtigde van eiser tijdens de zitting nog heeft betoogd. Vast staat immers dat eiser die opleiding niet met succes heeft weten te voltooien. Nu niet aannemelijk is geworden dat eiser over het werk- en denkniveau MBO-3 beschikt, kan alleen al daarom niet geoordeeld worden dat de aanstelling van eiser in de functie van Assistent B Beveiliging (schaal 5) onjuist was.
5.7
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzitter, en mrs. S.A.M.L. van de Sande en A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Pasmans, griffier, op
22 januari 2021 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.