ECLI:NL:RBZWB:2021:2961

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7061
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

Op 11 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Meulen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 mei 2020, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die eerder een WIA-uitkering ontving, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.

Tijdens de zitting op 30 april 2021 in Breda, waar eiser en zijn vader aanwezig waren, werd het UWV vertegenwoordigd door een medewerker via beeldbellen. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij werd gekeken naar de rapportages van de verzekeringsartsen. Eiser had eerder een WGA-vervolguitkering ontvangen, maar na herbeoordelingen door het UWV was de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 70,41% per 24 oktober 2019.

De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiser, waaronder chronische vermoeidheidsklachten. Eiser's argumenten dat zijn beperkingen te laag waren vastgesteld, werden door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de door het UWV geselecteerde functies passend waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7061 WIA

uitspraak van 11 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 mei 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een vervolg-werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-vervolguitkering) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 april 2021. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn vader [naam vader eiser] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] , die de zitting via beeldbellen heeft bijgewoond.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als systeembeheerder (fulltime) bij [naam voormalige werkgever] (hierna: voormalige werkgever). Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege energetische en mentale klachten. Bij besluit van 26 mei 2014 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 9 juni 2014, naar een arbeidsongeschiktheid van 40,15%. In mei 2015 heeft eiser aangegeven dat zijn gezondheidssituatie is veranderd. Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft het UWV de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 9 januari 2016 en aansluitend een WGA-vervolguitkering toegekend (28% van het minimumloon). Na herbeoordeling heeft het UWV bij besluit van 4 december 2015 vastgesteld dat eiser 48,35% arbeidsongeschikt is. Zijn WGA-vervolguitkering is hierdoor gewijzigd naar 35% van het minimumloon. Eind 2018 heeft eisers voormalige werkgever een verzoek om herbeoordeling ingediend. Na herbeoordeling heeft het UWV bij besluit van 8 februari 2019 vastgesteld dat eiser 56,01% arbeidsongeschikt is, waardoor eisers WGA-vervolguitkering is gewijzigd naar 42% van het minimumloon.
Bij brief van 13 augustus 2019 heeft eiser een verzoek om herbeoordeling ingediend, vanwege toegenomen vermoeidheidsklachten.
Bij besluit van 25 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV na herbeoordeling vastgesteld dat eiser 56,95% arbeidsongeschikt is. Zijn WGA-vervolguitkering wijzigt hierdoor niet.
Eiser, en ook zijn voormalige werkgever, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser en zijn voormalige werkgever gegrond verklaard. Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 24 oktober 2019 vastgesteld op 70,41%. De vervolguitkering is daarom aangepast naar 50,75% van het minimumloon.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 oktober 2019 heeft vastgesteld op 70,41%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig op een hoorzitting, zonder aanwezigheid van de verzekeringsarts b&b. Uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts blijkt volgens de verzekeringsarts b&b dat een voldoende zorgvuldig uitgevoerd, uitgebreid en op de klachten gericht medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b deelt de mening van de verzekeringsarts dat niet gesproken kan worden van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, aangezien geen van de categorieën in het aangepaste Schattingsbesluit aan de orde is. Door de verzekeringsarts is rekening gehouden met de verminderde psychische belastbaarheid van eiser en de aangenomen beperkingen komen in ruime mate tegemoet aan eisers psychische problematiek (ADD en depressieve klachten). De ernst van de energetische beperkingen kan bij patiënten zoals eiser met het chronisch vermoeidheidssyndroom niet worden verklaard vanuit onderliggende medische problematiek. Onderkend wordt dat eiser ten opzichte van eerdere beoordelingen meer klachten en belemmeringen ervaart. Daarnaast is volgens de verzekeringsarts b&b sprake van een vorm van inadequate coping met vermijding en deconditionering. Alles overwegend ziet de verzekeringsarts b&b aanleiding om ten aanzien van de fysieke belasting en de werktijden aanvullende beperkingen aan te nemen. De arbeidsbeperkingen worden niet duurzaam geacht, omdat de verzekeringsarts b&b verbetering verwacht door gerichte begeleiding en behandeling. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 maart 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn medische beperkingen te laag en zijn fysieke capaciteiten te hoog zijn vastgesteld. Hij is van mening dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Hij is ernstig energetisch beperkt en kampt met vermoeidheidsklachten, waardoor hij gedurende de dag regelmatig moet rusten. Bij eventuele werkhervatting zal sprake zijn van excessief ziekteverzuim.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder chronische vermoeidheidsklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De rechtbank volgt eisers stelling, dat hij volledig arbeidsongeschikt is, niet. In artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn criteria opgenomen met betrekking tot ‘geen benutbare mogelijkheden’. Eiser stelt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, omdat hij voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven (ADL) dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij hulp nodig heeft bij (zwaar) huishoudelijk werk en bij zijn administratie. Volgens de toelichting op artikel 2 is echter sprake van ADL-afhankelijkheid als een verzekerde niet in staat is om zelfstandig de zeer basale activiteiten uit te voeren die nodig zijn voor de primaire fysieke zelfstandigheid. Het gaat dan om onder andere eten, drinken, wassen, toiletgang, binnenshuis lopen en zitten. Hoewel eiser energetisch beperkt is, zoals ook door de verzekeringsarts b&b is onderschreven, is volgens de rechtbank geen sprake van dermate ADL-afhankelijkheid dat eiser lichamelijk niet zelfredzaam is.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening heeft gehouden met eisers beperkingen. In de rapportage van de verzekeringsarts b&b is erkend dat eiser lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom en in de FML zijn op grond hiervan beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van de bezwaren van eiser nog verdergaande beperkingen aangenomen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b een urenbeperking aangenomen voor 4 uur per dag en 20 uur per week. Hieruit blijkt ook dat de verzekeringsarts b&b zorgvuldig naar de medische situatie van eiser heeft gekeken. Eiser heeft in beroep geen (medische) stukken ingebracht, waaruit de door hem geclaimde, ernstigere klachten en beperkingen op de datum in geding blijken, op de wijze zoals hij die ervaart. De enkele stelling van eiser dat sprake is van meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen is aangenomen, is daartoe onvoldoende. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen in hun rapportages waarin zij hun bevindingen inzichtelijk en overtuigend hebben beargumenteerd.
Niet gebleken is dat in de FML van 27 maart 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 27 maart 2020, de door de (primaire) arbeidsdeskundige geduide functies in bezwaar niet gehandhaafd. Op basis van de bijgestelde belastbaarheid zijn de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medior soldering operator meet- en regelapparatuur (Sbc-code 111180), medewerker schoonmaak ziekenhuis (Sbc-code 111334), verspener bromeliakwekerij/mw. bloemzaadproductie (Sbc-code 111010) en medewerker beddenservice schoonmaakorganisatie (Sbc-code 111112).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de functie medior soldering operator niet zonder nadere motivering kan worden geduid. Door de combinatie van belastingen (repetitieve handelingen, veelvuldig reiken, redelijk hoog handelingstempo, fijne motoriek en aandacht vasthouden) is deze functie te zwaar voor eiser. Ook de functie van medewerker schoonmaak ziekenhuis is niet geschikt, omdat in deze functie sprake is van tijdsdruk en eiser onvoldoende rustpauzes kan nemen.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn.
De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 29 april 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Namens het UWV is ter zitting nader toegelicht dat bij de arbeidsdeskundige b&b navraag is gedaan over de functie van medior soldering operator. In deze functie moeten platen worden samengesteld. Er is bij deze werkzaamheden voldoende tijd om tussen de werkzaamheden door even de aandacht te laten verslappen. Incidenteel moeten grote platen worden samengesteld, van wel 500 onderdelen. Ook dan is het mogelijk om de werkzaamheden tussentijds te onderbreken voor toiletbezoek, koffie en dergelijke. Er is geen sprake van werken aan een machine, dat niet onderbroken kan worden.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,41%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 oktober 2019 heeft vastgesteld op 70,41%.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 11 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.