ECLI:NL:RBZWB:2021:2949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7065
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over urgentieaanvraag woningcorporatie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van de Geschillencommissie Woningcorporaties Regio Midden-Brabant, die op 12 mei 2020 zijn aanvraag om bij voorrang in aanmerking te komen voor een woning had afgewezen. De zitting vond plaats op 1 juni 2021 in Breda, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, mr. N. Köse-Albayrak en mr. A. Dogan. De Geschillencommissie was vertegenwoordigd door mr. E. Aerts en andere leden van de commissie, evenals de gemachtigde mr. R.M. Goeman.

De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of zij bevoegd was om kennis te nemen van het beroep. Dit vereiste een beoordeling of de Geschillencommissie als bestuursorgaan kan worden aangemerkt volgens artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de Geschillencommissie geen bestuursorgaan is, omdat zij niet is ingesteld krachtens publiekrecht en geen publiekrechtelijke bevoegdheden heeft. De toetsing van de urgentieaanvraag vond plaats op basis van civiele criteria, en er was geen wettelijke basis die de Geschillencommissie de bevoegdheid gaf om te beslissen over urgentieaanvragen.

Daarom verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, ondanks de stelling van de Geschillencommissie dat eiser misbruik van procesrecht had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat niet was gebleken dat het voor eiser evident was dat er geen positief resultaat te verwachten viel. De uitspraak werd gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier mr. N. Graumans, en werd openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7065 HUISV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigden: mr. N. Köse-Albayrak en mr. A. Dogan,
en

de Geschillencommissie Woningcorporaties Regio Midden-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van 12 mei 2020 (bestreden beslissing) van de Geschillencommissie over de afwijzing van zijn aanvraag om bij voorrang in aanmerking te komen voor een woning.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de Geschillencommissie waren aanwezig: mr. E. Aerts, [naam1] e/v [naam2], [naam3] e/v [naam4] en de gemachtigde mr. R.M. Goeman.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Overwegingen

1. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is. Daarvoor moet zij de vraag beantwoorden of de Geschillencommissie een bestuursorgaan is op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De Geschillencommissie is geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb, omdat de Geschillencommissie geen orgaan is van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon.
3. De Geschillencommissie is evenmin een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. Zij is niet met enig openbaar gezag bekleed, omdat er aan haar geen publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend tot het bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 4 van de Huisvestingswet blijkt dat de wetgever het beleid over de woonruimteverdeling niet uitsluitend publiekrechtelijk heeft willen regelen. De Geschillencommissie heeft de urgentieaanvraag getoetst aan regels en criteria die zijn neergelegd in een civiele overeenkomst. Niet is gebleken dat de Huisvestingsverordening Tilburg 2018 (of die van 2020) een regeling bevat voor het verstrekken van urgentieverklaringen en waarbij aan de Geschillencommissie de publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend tot het beslissen op urgentieaanvragen. Dit betekent dat de Geschillencommissie geen bestuursorgaan is op grond van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb en dat de e-mail van de Geschillencommissie van 12 mei 2020 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb.
4. De rechtbank is dan ook niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De Geschillencommissie heeft gesteld dat eiser misbruik van procesrecht heeft gemaakt en heeft de rechtbank verzocht om eiser te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank is echter niet gebleken dat het voor eiser evident was dat er voor hem geen positief resultaat te verwachten viel.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
De rechter is niet in de gelegenheid het proces-verbaal te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.