ECLI:NL:RBZWB:2021:2935
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak tegen het CBR
In deze bestuursrechtelijke zaak heeft verzoeker de Rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht om het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) te veroordelen tot vergoeding van zijn schade. De zaak, geregistreerd onder nummer BRE 20/6404, betreft een verzoek om proceskostenvergoeding na een zitting die op 18 februari 2021 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is het onderzoek geschorst om verzoeker de gelegenheid te geven zijn schadeclaim nader te onderbouwen. Op 30 maart 2021 heeft het CBR aan verzoeker meegedeeld bereid te zijn een bedrag van € 929,59 te betalen, inclusief € 179,-- voor het betaalde griffierecht. Verzoeker heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het CBR in de proceskosten, met name de reiskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. In de overwegingen van de rechtbank wordt gesteld dat, hoewel het CBR gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan verzoeker, er geen aanleiding is om het CBR te veroordelen in de proceskosten. Dit komt omdat verzoeker zijn schadeclaim pas in beroep nader heeft onderbouwd. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot veroordeling in de proceskosten afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 11 juni 2021. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.