ECLI:NL:RBZWB:2021:2934
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 10 december 2019, waarin de toekenning van een WIA-uitkering per 17 mei 2019 werd afgewezen op basis van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Na een tussenuitspraak van de rechtbank op 11 februari 2021, heeft het UWV zijn standpunt herzien en op 19 maart 2021 alsnog een IVA-uitkering toegekend aan verzoeker, met terugwerkende kracht per 17 mei 2019. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft aangegeven de proceskosten en het griffierecht van verzoeker te zullen vergoeden.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.068,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 11 juni 2021.