ECLI:NL:RBZWB:2021:2911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1730 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak hebben verzoekers, die sinds 1983 bij hun dochter wonen, een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft hun aanvraag niet in behandeling genomen, omdat zij niet de gevraagde gegevens hebben ingeleverd. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 hebben verzoekers hun situatie toegelicht, waarbij zij aangaven in financiële problemen te verkeren en dat zij al geruime tijd geen inkomen hebben. Het college had hen eerder verzocht om aanvullende informatie, maar verzoekers stelden dat een deel van de gevraagde gegevens niet relevant was voor hun aanvraag.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat voor het treffen van een voorlopige voorziening een spoedeisend belang moet bestaan. Verzoekers hebben echter niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie. De overgelegde gegevens waren verouderd en er was geen bewijs van een actuele noodsituatie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is en dat verzoekers de behandeling van de beroepsprocedure kunnen afwachten. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus op 10 juni 2021 en openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1730 PW VV

uitspraak van 10 juni 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] , te [woonplaats verzoekers] , verzoekers,

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2020 van het college (bestreden besluit) over het niet in behandeling nemen van hun aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 juni 2021. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten.
Verzoekers hebben zich op 3 augustus 2020 gemeld voor een bijstandsuitkering. Verzoekers wonen sinds 1983 in bij hun dochter in haar koopwoning op het adres [adres] . Verzoekers betalen de onroerendzaakbelasting, de verzekeringen en de energiekosten. Verzoekers hebben in het verleden (tot 24 februari 2017) een eigen onderneming gehad (café en rommelmarkt). Daarna hebben zij, zoals zij zelf aangeven, geleefd van de verkoop van hun eigen bezittingen en (rommelmarkt) spullen en ontvingen zij maandelijks € 400,- van hun zoon. Als er geldnood was kregen zij ook steun van hun dochter.
Het college heeft in het kader van de bijstandsaanvraag bij brief van 6 augustus 2020 een groot aantal gegevens en bewijsstukken opgevraagd omdat de financiële situatie van verzoekers onduidelijk was. In deze brief heeft het college verzoekers erop gewezen dat als de gevraagde gegevens uiterlijk 19 augustus 2020 niet zijn ontvangen, het college kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. In de brief van 20 augustus 2020 heeft het college de inlevertermijn verlengd en verzoekers erop gewezen dat als de gevraagde gegevens uiterlijk 27 augustus 2020 niet zijn ontvangen, het college kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Op 27 augustus 2020 heeft verzoekers gemachtigde het college verzocht om een aangepaste lijst van benodigde gegevens op te stellen omdat naar verzoekers oordeel niet relevante informatie werd gevraagd. Tevens is een verzoek om verlenging van de inlevertermijn gedaan door Achmea rechtsbijstand. Het college heeft in antwoord daarop de inlevertermijn nog voor de derde keer verschoven naar uiterlijk 4 september 2020. Vervolgens heeft het college de aanvraag van verzoekers buiten behandeling gesteld omdat zij, naar het college stelt, geen stukken hebben ingeleverd en evenmin hebben verzocht om een langere inlevertermijn.
2.
Het verzoek.
Verzoekers voeren dat zij al geruime tijd geen inkomen hebben en in financiële problemen komen. Verzoekers stellen dat zij, anders dan het college stelt, al in mei 2020 een aanvraag hebben ingediend. Zij hebben destijds contact gehad met [naam] . Verzoekers stellen dat een deel van de door het college gevraagde gegevens niet door hen kan worden geleverd maar ook niet relevant is voor de beoordeling van de bijstandsbehoefte van verzoekers. Zo wordt informatie opgevraagd over de financiële situatie sinds februari 2017 waarvan verzoekers niet inzien hoe deze relevant kan zijn. Verzoekers hebben informatie over hun huidige financiële situatie ingeleverd, waaronder bankafschriften. Het standpunt van het college dat zij in het geheel geen gegevens hebben ingeleverd is onjuist. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht aan hen een (voorlopige) bijstandsuitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
4.
Het oordeel van de voorzieningenrechter.
Er kan pas aanleiding kan zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening als een spoedeisend belang dat vereist.
De mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om een voorlopige voorziening te doen, is niet bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
Een financieel belang op zichzelf is geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan wel het geval zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie.
Bij brief van 22 april 2021 heeft de voorzieningenrechter verzoekers verzocht de spoedeisendheid toe te lichten door middel van een overzicht van hun financiële situatie waaruit blijkt van hun inkomsten (waaronder ook toeslagen), vaste lasten, spaargelden of andere vermogensbestanddelen, bij voorkeur met bewijsstukken. In ieder geval is verzocht om een kopie van de laatste bankafschriften (ook van eventuele spaarrekeningen) over te leggen. Verder is verzocht in te gaan op de woonsituatie van verzoekers.
Verzoekers hebben bij brief van 18 mei 2021 meegedeeld dat zij gedurende een periode het hoofd boven water hebben kunnen houden door middel van de verkoop van eigen spullen maar niet meer in staat zijn hun vaste lasten te betalen. Ter onderbouwing hiervan hebben zij meegezonden een accountantsverklaring, waaruit blijkt dat hun onderneming al vanaf 2017 geen omzet genereert, schriftelijke gegevens van Enexis en Essent alsmede van zorgverzekeraar VGZ waaruit blijkt dat er betalingsachterstanden bestaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de door hen verzochte voorlopige voorziening. Van bijzondere betekenis hierbij is dat door verzoekers
geen stukken in het geding zijn gebracht met betrekking tot hun actuele financiële noodsituatie. De overgelegde gegevens omtrent de betalingsachterstanden zijn gedateerd nu zij betrekking hebben op 2020. Ter zitting hebben verzoekers toegelicht dat zij in totaal ongeveer € 15.000,- schuld hebben, maar dat inmiddels een betalingsregeling is getroffen met VGZ, dat zij nog steeds beschikken over gas, water en licht en dat zij het maandelijks aan energiekosten te betalen voorschot hebben verlaagd. Nu verzoekers bij hun dochter inwonen beschikken zij over woonruimte.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van een acute financiële noodsituatie dan ook geen sprake.
Verder is de voorzieningenrechter op basis van de (summiere) beschikbare gegevens, niet gebleken dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
Ook op andere wijze is niet gebleken van een voor verzoekers zo zwaarwegend belang dat zij de behandeling van de beroepsprocedure niet zouden kunnen afwachten.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 10 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.