ECLI:NL:RBZWB:2021:2909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5714
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag vervoersvoorziening WIA en de beoordeling van de adequaatheid van de toegewezen vergoeding

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 juni 2021, wordt de zaak behandeld van een eiser die een vervoersvoorziening heeft aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser, die in 1992 door een verlamming na polio uitviel, heeft in 2019 een aanvraag ingediend voor een aangepaste auto. Het UWV heeft deze aanvraag goedgekeurd, maar de vergoeding die werd aangeboden, was gebaseerd op een goedkopere auto dan eiser wenste. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de vergoeding, omdat hij meent dat het UWV ten onrechte is uitgegaan van een auto die niet voldoet aan de nieuwe WLTP-regelgeving. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geschiktheid van de aangeboden auto en dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen zes weken. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de adequaatheid van voorzieningen in het kader van de WIA.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5714 WIA

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser op zijn verzoek een vervoersvoorziening ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
In het besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 maart 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. M.S. van Zaane namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is in 1992 ten gevolge van een verlamming na polio uitgevallen van zijn werk. Vanaf 1995 is eiser weer gaan werken, waarbij hij voor zijn verplaatsingen zowel binnen het werk als voor woon-werkverkeer was aangewezen op verschillende voorzieningen in de loop der tijd.
Op 20 augustus 2019 heeft eiser na overleg met arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van het UWV bij die instantie een voorziening aangevraagd ter vervanging van zijn aangepaste auto.
Het gaat om een busje met lift en aanpassingen, zodat eiser met de rolstoel de auto in kan en die zelf kan besturen.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de aanvraag van eiser toegekend, conform het advies van de arbeidsdeskundige. Daarbij heeft het UWV beslist dat de door eiser gekozen eigen auto wordt aangepast door de leverancier van het UWV en dat het UWV de aanpassingskosten rechtstreeks aan de leverancier betaalt. Voor de aanschaf van de auto is een vergoeding van maximaal € 38.239,05 bepaald. Eiser krijgt de meerkosten vergoed, voor zover die boven de eigen bijdrage komen. Dit is de cataloguswaarde voor een categorie 4b auto van € 38.962,00, plus extra’s af fabriek van € 4.253,15, minus de eigen bijdrage (normbedrag voor een referentieauto) van € 4.976,10. Ook krijgt eiser de meerkosten verzekering en motorrijtuigenbelasting vergoed, voor zover die boven de eigen bijdrage komen. Voor autoverzekering is die eigen bijdrage per 1 juli 2019 € 52,82 per maand en voor motorrijtuigenbelasting is dat € 46,20 per maand. Tot slot heeft het UWV in het primaire besluit bepaald dat eiser ook een toekenning krijgt voor de kilometervergoeding woon-werkverkeer, nadat eiser het UWV heeft bericht dat hij de auto heeft ontvangen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit een bezwaarschrift ingediend bij het UWV. Het bezwaar van eiser komt er in de kern op neer dat het UWV bij de maximumvergoeding voor de eigen auto ten onrechte is uitgegaan van de Mercedes Sprinter 211 (hierna: 211) als goedkoopste adequate auto. Eiser staat op het standpunt dat het UWV had moeten uitgaan van de Mercedes Sprinter 316 CDI (hierna: 316) ter waarde van € 42.734,20.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.
Het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een vervoersvoorziening toekomt. In geschil is uitsluitend de hoogte van de door het UWV toegekende vergoeding.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat het UWV een onjuiste beoordeling heeft gemaakt en is afgeweken van de eigen normering als opgenomen in de ‘Normbedragen voorzieningen 2019’. Eiser meent dat hij mocht verwachten dat alle meerkosten boven het normbedrag van € 4.976,10 vergoed zouden worden. Voorts wijst eiser er op dat het juist het nieuwe normbedrag per 1 juli 2019 was dat het voor hem interessant maakte zijn 16 jaar oude auto te vervangen door een auto waar alle noodzakelijke aanpassing ingebouwd konden worden.
Eiser is met het arbeidskundig onderzoek in bezwaar er pas van op de hoogte geraakt dat het genormeerd aanschafbedrag is bepaald op basis van aanbesteding van de te leveren voorzieningen. Eiser is tijdens de aanvraagprocedure door het UWV niet gewezen op de gecontracteerde leverancier Welzorg. Ook die contractuele band was eiser, zijns inziens ten onrechte, niet bekend. Eiser vindt het ongepast dat slechts één partij de leverancier kan/mag zijn. Bovendien heeft het UWV een overeenkomst met Welzorg voor bruikleenauto’s terwijl het hier gaat om een eigen auto, wat een andere situatie is. Eiser stelt dat hem uit de gesprekken met het UWV is gebleken dat hij zelf bepaalt waar hij zijn auto kan aanschaffen en dat het bij het UWV genoeg bekend moet zijn geweest dat dit niet zou gebeuren bij Welzorg.
Voorts heeft eiser uiteengezet waarom het type 211 voor hem niet mogelijk was.Dat heeft te maken met de Worldwide Harmonised Light Vehicle Test Procedure (WLTP) regelgeving, die per 1 september 2019 van kracht is. Dit betreft een milieueis waar voertuigen aan moeten voldoen om een Nederlands kenteken te kunnen krijgen. Eiser stelt dat hij destijds navraag heeft gedaan bij drie grote Mercedes dealers (Gomez, Mercedes-Benz Dealer Bedrijven en Rogam). Het type 316 is het eerste voertuig dat door eiser bij een dealer aangeschaft kon worden volgens de WLTP regelgeving. De gehele 2 tons lijn, waaronder de 211, en ook de 3 tons, type 311 en 314, konden niet op Nederlands kenteken gezet worden.
Eiser heeft begrepen dat Welzorg autolease destijds een schrijven de deur uit zou hebben gedaan dat type 211 niet meer leverbaar was en dat het goedkoopste adequate type de 311 CDI zou zijn. Eiser merkt op dat dit type echter qua gewicht niet voldeed aan de WLTP-regeling. Eiser weet niet wat Welzorg heeft gedaan om de auto toch door de WLTP keuring te krijgen, maar naar zijn idee is er een noodgreep toegepast door extra gewicht toe te voegen, waardoor de 311 in een andere gewichtsklasse komt, waarvoor andere eisen gelden. De drie grote dealers waar eiser contact mee heeft gehad, werken daar echter niet aan mee. Bovendien zou eiser als particulier nooit dat risico kunnen nemen, maar alleen een auto kunnen bestellen die op voorhand WLTP goedgekeurd is, zodat eiser zeker weet dat hij zijn auto op kenteken kan krijgen en er dus mee de weg op kan. Tot slot heeft eiser er op gewezen dat nadere informatie bij Mercedes Benz dealers en de RDW kan worden opgevraagd. Daarbij meldt eiser dat zou moeten worden uitgegaan van de datum van aanschaf van zijn auto, 9 december 2019.
4.
Verweer
Het UWV verwijst voor het verweer naar de heroverweging in bezwaar en het daarbij behorende rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar & beroep. Het UWV stelt zich op het standpunt dat het bij vergoeding vanuit de WIA voor meerkosten van een eigen auto niet gaat om het daadwerkelijke aanschafbedrag, maar om een genormeerd gemaximeerd aanschafbedrag. Dit genormeerde aanschafbedrag is bepaald op basis van aanbesteding van te leveren voorzieningen. Het UWV gaat uit van verschillende categorieën van auto’s. De aan te passen auto voor de heer [naam eiser] werd ingedeeld in categorie 4b. Dat is de categorie van auto’s met de hoogste prijs, waarbinnen de in de aanbesteding Inkoopkader 2019 gecontracteerde leverancier Welzorg de goedkoopste adequate auto kan leveren. De referentieauto in categorie 4b bepaalt de hoogte van de genormeerde vergoeding voor meerkosten eigen auto en bedraagt maximaal € 38.962,-. Het UWV wijst er verder op dat van dit bedrag het normbedrag referentieauto (gemiddeld type auto standaard voorzien van faciliteiten) van € 4.976,- wordt afgetrokken, omdat een auto als algemeen gebruikelijk wordt gezien bij de hoogte van het gezinsinkomen.
5.
Wettelijk kader
Artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) luidt, voor zover in deze zaak van belang, als volgt:
Het UWV kan aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten (…) op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid (…).
Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:
a. vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken;
(…)
3. Het UWV kan aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, op aanvraag vervoersvoorzieningen toekennen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
De in artikel 35, vierde lid, van de Wet WIA bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Reïntegratiebesluit. In artikel 2 van dit besluit is bepaald, voor zover van belang van voor deze zaak:
1. Een (…) voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA wordt niet verleend indien het kosten van een voorziening of een voorziening betreft:
a. die algemeen gebruikelijk is; of
b. waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan een in dat lid bedoelde (…) voorziening worden verleend indien deze dient ter vergoeding van kosten of voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is en die vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.
3. (…)
4. Bij de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt bij de beoordeling en berekening van de kosten en de verlening van een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening.
6.
Oordeel rechtbank
Voor zover eiser betoogt dat het UWV is afgeweken van de normering als opgenomen in de ‘Normbedragen voorzieningen 2019’, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Het UWV heeft het normbedrag per 1 juli 2019 gehanteerd uit die tabel, namelijk € 4.976,10. Dat de kosten voor eiser hoger zijn uitgevallen, komt niet doordat het UWV een hoger normbedrag heeft gehanteerd, maar doordat de auto die eiser heeft uitgekozen duurder is dan de maximale vergoeding die voor de voorziening wordt verleend.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 oktober 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY1531), dat het maximeren van een vergoeding voor een werkvoorziening in beginsel niet onredelijk wordt geacht. Het bepaalde in artikel 2, vierde lid, van het Reïntegratiebesluit brengt echter met zich dat aan de hand van de bijzondere omstandigheden van het concrete geval zal moeten worden beoordeeld of met de maximale vergoeding een niet alleen goedkoopste, maar ook adequate voorziening kan worden verleend. Dat betekent in dit geval dat de aangepaste auto van eiser in ieder geval goedgekeurd moet kunnen worden door de RDW, zodat de auto de weg op kan.
De rechtbank overweegt verder dat met Verordening (EU) 2017/1151 de testprocedure WLTP van toepassing is geworden voor het meten van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van lichte voertuigen. Eiser heeft uitvoerig betoogd dat de 211, waarop de maximale vergoeding is gebaseerd, niet voldoet aan de eisen ingevolge de WLTP-regelgeving en dat de 316 de goedkoopste adequate voorziening is. Ter zitting heeft het UWV desgevraagd gesteld ervan uit te zijn gegaan dat de 211 rechtsgeldig de Nederlandse weg op kan, omdat Welzorg die auto’s destijds aanbood. Het UWV heeft daar verder geen navraag naar gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank had de gewijzigde regelgeving en het uitvoerig beargumenteerde standpunt van eiser over het niet voldoen van de 211 aan deze regelgeving, voor het UWV aanleiding moeten zijn om te onderzoeken of destijds die auto wel de weg op mocht. Nu het UWV dat niet heeft gedaan is onvoldoende gebleken of met de maximale vergoeding (ter hoogte van de prijs voor een 211) een adequate voorziening kan worden verleend. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onderzoek door het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest.
7.
Conclusie
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog voldoende gemotiveerd aan te geven welk bedrag eiser toegekend dient te krijgen op zijn aanvraag om een vervoersvoorziening. Daarbij is de vraag van belang of het mogelijk was voor eiser om voor het genormeerde maximumbedrag een adequate voorziening aan te schaffen. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen zes weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 10 juni 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.