In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 januari 2021 van Baanbrekers, waarin hun aanvraag voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) werd afgewezen. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Baanbrekers heeft op 31 maart 2021 aangegeven dat er binnen een week een besluit zou volgen waarin een uitkering op grond van de Tozo 2 aan verzoekers zou worden toegekend, en heeft een voorschot van € 2.704,23 verstrekt. Tevens was Baanbrekers voornemens om alsnog een uitkering op grond van de Tozo 3 aan verzoekers te verstrekken. Hierop hebben verzoekers hun verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van Baanbrekers in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoekschrift. Baanbrekers betwist dat zij gehouden is tot vergoeding van proceskosten, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat Baanbrekers aan verzoekers tegemoet is gekomen met betrekking tot hun aanvraag voor de Tozo 3.
De voorzieningenrechter heeft Baanbrekers veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 534,-, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast is Baanbrekers opgedragen het door verzoekers betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, en openbaar gemaakt op 10 juni 2021.