ECLI:NL:RBZWB:2021:2904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
02-283863-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met aanzienlijke schade aan werkgever

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een zaak van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1963, heeft gedurende een periode van ongeveer zeven jaar op verschillende momenten in totaal ongeveer € 667.503,17 verduisterd van haar werkgever. Ondanks haar bewering dat zij werd afgeperst, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij op meerdere momenten een andere keuze had kunnen maken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 mei 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis is gehecht, beschrijft dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan haar werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van de werkgever.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan verduistering. De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de geraffineerde werkwijze van de verdachte en de lange periode waarin de verduistering heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, gezien de aard en ernst van het feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/283863-20
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte gedurende 7 jaar ongeveer € 667.503,17 heeft verduisterd van haar werkgever.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de processen-verbaal met betrekking tot de bankrekeningen van verdachte en de door verdachte ter zitting afgelegde bekennende verklaring.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank is op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, de aangifte en de mutatieoverzichten van de bankrekeningen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 2 februari 2011
tot en met 25 januari 2018 te Breda en Prinsenbeek en elders in
Nederland, telkens opzettelijk een of meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer
667.503,17euro, geheel toebehoorde aan [naam] , en welk goed verdachte uit
hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als administratief boekhoudassistent
en office manager/boekhoudster,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend door: telkens onbevoegd gebruik te maken van een of meerdere bankpassen van [naam] en de daarbij behorende pincode en middels internetbankieren die geldbedragen naar een of meerdere aan haar, verdachte, toebehorende bankrekeningen over te boeken/over te maken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het is een oude zaak, de redelijke termijn is geschonden en verdachte heeft een blanco strafblad. Daarbij zal zij de rest van haar leven bezig zijn met het afbetalen van de regresvordering van de verzekeraar die de schade van [naam] heeft vergoed.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer 7 jaar op verschillende momenten in totaal ongeveer € 667.503,17 euro verduisterd. Het geld dat zij heeft verduisterd was van haar werkgever, van wie zij in de periode waarin ze daar werkzaam was steeds meer verantwoordelijkheden heeft gekregen en waarbij ze uiteindelijk zelfs als bestuurder is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij misbruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die haar functie met zich mee heeft gebracht en op geen enkel moment besef heeft getoond van het nadeel dat zij het bedrijf heeft berokkend. Ook ter zitting is daarvan niet gebleken. Verdachte heeft niet alleen financiële schade veroorzaakt, maar ook het vertrouwen dat het bedrijf in haar heeft gesteld ernstig geschaad. Daarbij komt dat zij op een geraffineerde manier te werk is gegaan door middel van bijvoorbeeld het opmaken van valse facturen en dat de verduistering gedurende een lange periode heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Op fraude in de zin van verduistering van een geldbedrag gelijk aan de grootte van het geldbedrag dat verdachte heeft verduisterd staat volgens die oriëntatiepunten tussen de 18 en 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij zijn de geraffineerde werkwijze, de lange periode waarin de verduistering plaats heeft gevonden en het feit dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep als strafverzwarende factoren aan te merken.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van verdachte en gezien dat zij niet recent is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals zij die -voor het eerst- ter zitting naar voren heeft gebracht. Zij zou, naar het zich laat aanzien, zijn bedreigd en aldus gedwongen zijn om geldbedragen van haar toenmalige werkgever weg te nemen. Het lijkt er op dat er waarschijnlijk meer speelde in het leven van verdachte. De mogelijkheid bestaat dat verdachte niet al het geld in eigen zak heeft gestoken. De rechtbank neemt dit als straf verlagende omstandigheid mee.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij vanuit eigen belang, voordat ze zou zijn bedreigd, is begonnen met de verduistering, simpelweg om geld te hebben om rekeningen te betalen. Het lijkt erop dat haar handelwijze op enig moment een gewoonte is geworden. Zo heeft verdachte een groot geldbedrag, afkomstig van haar toenmalige werkgever, uitgeleend aan een vriendin. Zij heeft niet enkel gehandeld uit angst voor de personen die haar mogelijk zouden hebben afgeperst, maar de verduisterde gelden ook voor andere, persoonlijke, doeleinden gebruikt. Daarbij komt dat verdachte op geen enkel moment aan de politie heeft gemeld wat er aan de hand was; zij heeft haar strafbare gedragingen pas beëindigd toen deze werden ontdekt. Vervolgens heeft zij tot de zitting gewacht met het vertellen van haar kant van het verhaal, terwijl zij naar eigen zeggen op het moment dat zij werd verhoord door de politie in onderhavige zaak al langere tijd niet meer werd bedreigd. Verdachte had op meerdere momenten gedurende de periode, ook toen zij niet zou zijn afgeperst, een andere keuze kunnen en moeten maken.
Verdachte heeft tot nu toe het ontstane nadeel niet ongedaan gemaakt. Ook is niet komen vast te staan dat zij daartoe inspanningen heeft verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat gezien de aard en ernst van het feit niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
De redelijke termijn is niet geschonden. Verdachte is pas op 16 november 2020 op de hoogte gesteld van het feit dat zij zou worden vervolgd. De rechtbank merkt dit aan als eerste daad van vervolging. Wel zal de rechtbank rekening houden met het gegeven dat het feit enige tijd geleden is gepleegd.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. M.I. Koelewijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juni 2021.
Mr. H.E. Goedegebuur, mr. M.I.Koelewijn en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 februari 2011
tot en met 25 januari 2018 te Breda en/of te Prinsenbeek en/of te Oosterschelde en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 667.503,17 euro) in elk geval enig goed/een (hoog) geldbedrag, geheel of ten dele toebehoorde aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als administratief boekhoudassistent en/of office manager/boekhoudster, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend door: (telkens) onbevoegd gebruik te maken van een of meerdere bankpas(sen) van [naam] en/of de daarbij behorende pincode en/of middels internetbankieren dat/die geldbedragen naar een of meerdere aan haar, verdachte, toebehorende bankrekening(en) over te boeken/over te maken;
(Artikel art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht)