ECLI:NL:RBZWB:2021:2900

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8375 en 20_8379
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsprocedure tijdelijke vestiging arbeidsmigranten in voormalig broederhuis te Dongen

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een beroepsprocedure over de tijdelijke vestiging van arbeidsmigranten in een voormalig broederhuis te Dongen. De eisers, omwonenden van het pand, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, dat op 31 juli 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend voor een periode van maximaal 10 jaar, met specifieke voorwaarden om overlast voor omwonenden te minimaliseren. Tijdens de zitting op 29 april 2021 zijn de eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, verschenen, evenals vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster. De rechtbank heeft overwogen dat de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden, voldoende rechtszekerheid bieden en dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd voor zover er sprake is van motiveringsgebreken, en zelf in de zaken voorzien door aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht aan de eisers moet vergoeden en de proceskosten van eisers inzake 20/8375 WABOA moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede belangenafweging tussen de belangen van de omwonenden en de arbeidsmigranten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/8375 WABOA en 20/8379 WABOA

uitspraak van 10 juni 2021 in de zaken tussen

[naam eiser 1] , [naam eiser 2] , [naam eiser 3]en
[naam eiser 4], te [plaatsnaam] ,
eisers inzake 20/8375 WABOA,
gemachtigde: mr. D. Heuker of Hoek,
[naam eiser 5] , [naam eiser 6] , [naam eiser 7] [naam eiser 8] [naam eiser 9] , [naam eiser 10] , [naam eiser 11] , [naam eiser 12]en
[naam eiser 13] ,te [plaatsnaam] ,
eisers inzake 20/8379 WABOA,
hierna gezamenlijk: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen,

verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam 2] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 31 juli 2020 van het college (bestreden besluit) inzake het verlenen van een omgevingsvergunning voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis aan de [adres] in [plaatsnaam] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 april 2021.
Eisers [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Eisers [naam eiser 5] , [naam eiser 6] , [naam eiser 7] [naam eiser 9] , [naam eiser 10] , [naam eiser 11] , [naam eiser 12] en [naam eiser 13] zijn verschenen.
Namens het college zijn [naam vertegenwoordiger college 1] (via videoverbinding), [naam vertegenwoordiger college 2] en [naam vertegenwoordiger college 3] (Omgevingsdienst) verschenen.
Namens vergunninghoudster zijn [naam vertegenwoordiger derde partij 1] , [naam vertegenwoordiger derde partij 2] en [naam vertegenwoordiger derde partij 3] verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Het voormalige broederhuis [naam broederhuis] is gelegen aan de [adres] in [plaatsnaam] . Tot 2009 woonden hier broeders. Daarna is het complex verkocht aan woningstichting [naam woningstichting] . Van 2010 tot 2013 was het complex in gebruik voor de tijdelijke huisvesting van de bewoners van een zorgcentrum uit [plaatsnaam 3] dat werd verbouwd. Daarna is het pand leeg komen te staan. Sinds 2013 werd het leegstandsbeheer door [naam woningstichting] uitbesteed aan [naam vastgoedbeheerder] , die een aantal anti-kraakbewoners in het pand had gehuisvest. Sinds 1 november 2018 verhuurt [naam woningstichting] het pand aan vergunninghoudster en wordt het leegstandsbeheer uitgevoerd door E&A Uitzendbureau.
Op 20 december 2019 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis.
In een besluit van 4 februari 2020 (primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning voor het huisvesten van arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis verleend voor de duur van maximaal 10 jaar tot uiterlijk 3 februari 2030. De volgende activiteiten zijn vergund: (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Aan het primaire besluit zijn de volgende voorschriften verbonden:
- Het beoogde gebruik moet zijn ten behoeve van short-stay arbeidsmigranten voor een maximale aaneengesloten verblijfsperiode van 6 tot maximaal 10 weken.
- Er zijn maximaal 99 personen inclusief beheerders toegestaan (97 arbeidsmigranten + 2 beheerders). Het gemiddelde aantal personen zal 70 bedragen. Er zijn maximaal 6 piekmomenten van 99 personen toegestaan van maximaal 2-3 weken.
- Nadat de omgevingsvergunning is verleend zal het bestaande aantal personen toenemen met maximaal 10 personen per maand tot een maximum van 50 personen in totaliteit. Hierna dienen de ervaringen met gemeente, wijkraad West 1 en direct omwonenden te worden geëvalueerd alvorens het aantal mag doorgroeien naar het gemiddelde van 70 personen.
Gedurende het gebruik als tijdelijke opvang van de short-stay arbeidsmigranten dient er verder jaarlijks een evaluatie plaats te vinden met gemeente, wijkraad West 1 en omwonenden.
De vergunninghouder neemt het initiatief voor beide evaluaties.
- Op locatie zijn 24 uur, 7 dagen per week een 2-tal beheerders aanwezig welke dienst doen als contactpersoon voor de wijkraad West 1, omwonenden en gemeente.
Bewoners die zich niet houden aan het huishoudelijk reglement dienen per direct het gebouw/perceel te verlaten.
- Er zijn geen eigen auto’s van de arbeidsmigranten toegestaan. Er zijn op het perceel maximaal 8 bedrijfsauto’s toegestaan met Nederlands kenteken. Deze auto’s parkeren achter het bestaande pand.
- De ontheffing op het gebruik volgens het geldende bestemmingsplan is aangevraagd voor een maximale periode van 10 jaar. De eigenaar/verhuurder van het complex gaat onderzoek verrichten om te komen tot een permanente invulling ter plaatse. Indien dit aan de orde is dient de huurovereenkomst voortijdig te worden beëindigd.
- Aanwezige arbeidsmigranten houden zich aan het huishoudelijke reglement. Met omwonenden dienen een aantal specifieke afspraken te worden gemaakt, onder andere over de afscheidingen grenzend aan de [adres 2] .
- Direct omwonenden en de wijkraad West 1 dienen de contactgegevens te ontvangen van de beide beheerders. Bouwvast Beheer BV, [naam woningstichting] , E&A en gemeente maken nadere afspraken over het monitoren van ervaringen en de wijze van evalueren.
- Het park dient door de huurder te worden onderhouden.
- De boerderij wordt alleen gebruikt voor opslag van goederen en de stalling van fietsen en containers.
- De bepalingen genoemd in de “Beleidsregels tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten 2019” moeten worden nageleefd. Dit houdt onder andere in dat het bijhouden van een nachtregister verplicht is. Dit is een doorlopend register waarin onverwijld bij aankomst van de arbeidsmigrant zijn/haar naam, woonplaats en dag van aankomst wordt aangetekend en, bij vertrek, de dag van het vertrek.
Het college kan op grond van de genoemde beleidsregels de omgevingsvergunning intrekken wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning of indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld.
Eisers, allen omwonenden, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In een uitspraak van 27 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar (BRE 20/1000 WABOA VV).
Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter een akoestisch onderzoek laten verrichten door Ingenieursbureau [naam ingenieursbureau] . In de bijbehorende definitieve rapportage van 11 juni 2020 wordt – kort gezegd – geconcludeerd dat geen geluidgrenswaarden worden overschreden, zodat voor wat betreft het onderdeel geluid sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij wordt geadviseerd de volgende aanvullende voorwaarden aan de vergunning te verbinden:
- Bewoners mogen geen gebruik maken van het buitenterrein, enkel het binnenterrein kan worden betrokken bij het verblijf;
- Groepsvorming bij de toegang aan de [adres] is niet toegestaan;
- Muziekgeluid mag niet hoorbaar zijn bij de omliggende woningen.
Op 7 en 9 juli 2020 heeft een vijftal hoorzittingen plaatsgevonden bij de adviescommissie voor de bezwaarschriften (de commissie).
In een advies van 21 juli 2020 heeft de commissie het college geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren en de aanvullende voorwaarden zoals vermeld in het akoestische onderzoek aan de verleende omgevingsvergunning te verbinden.
In het bestreden besluit van 31 juli 2020 heeft het college dienovereenkomstig besloten.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Eisers inzake 20/8375 WABOA hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In een uitspraak van 30 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, voor zover het ziet op de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan (onder c), en het bestreden besluit en het primaire besluit in zoverre geschorst tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak, dan wel totdat is beslist op een eventueel verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening (BRE 20/8372 WABOA).
Naar aanleiding van deze uitspraak van de voorzieningenrechter heeft vergunninghoudster de ruimtelijke onderbouwing, het akoestisch onderzoek en het huishoudelijk reglement aangepast.
Aan de hand van deze aangepaste stukken heeft het college de volgende voorschriften toegevoegd aan de op 4 februari 2020 verleende omgevingsvergunning:
- Bewoners mogen geen gebruik maken van het buitenterrein, enkel het binnenterrein kan worden betrokken bij het verblijf.
- Groepsvorming bij de toegang aan de [adres] is niet toegestaan. Onder groepsvorming verstaan we 5 min of meer bijeen horende personen, waarbij kennelijk sprake is van een zekere samenhang of omstandigheid waardoor die personen bij elkaar zijn.
- Muziekgeluid mag niet hoorbaar zijn bij de omliggende woningen, op een zodanige wijze dat voor een omwonende of de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt. Hierbij sluiten wij aan / verwijzen wij naar artikel 4.6 van de APV van de gemeente Dongen.
- Het huishoudelijk reglement [naam broederhuis] van 26 oktober 2020 dient te allen tijde nageleefd te worden. Aan het huishoudelijk reglement is nog toegevoegd dat de bewoners van de ingang aan de achterzijde gebruik moeten maken.
In een gewijzigd bestreden besluit van 18 februari 2021 heeft het college de bezwaren van eisers wederom ongegrond verklaard. De beroepen van eisers hebben op grond van artikel 6:19 van de Awb van rechtswege ook op dit besluit betrekking.
Op 19 februari 2021 heeft het college de voorzieningenrechter verzocht de getroffen voorlopige voorziening op te heffen. (BRE 21/849 WABOA VV).
2.
Beroepsgronden
Eisers hebben, samengevat, aangevoerd dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en aantasting van hun woon- en leefklimaat tot gevolg zal hebben. Zij vrezen met name voor geluidsoverlast, verkeers- en parkeeroverlast en risico’s voor de verkeersveiligheid. Het plan is gelet hierop volgens eisers in strijd met de “Beleidsregel tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten 2019” (de beleidsregels).
3.
Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
4.
Goede ruimtelijke ordening
4.1
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” geldt op het perceel de bestemming “Maatschappelijk”.
Artikel 13.1 van de planregels bepaalt:
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. Bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven.
b. Religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten.
c. Ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': uitsluitend een voorziening voor het verenigingsleven.
d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk -1': tevens voor nachtrecreatief verblijf ten behoeve van verenigingsleven als bedoeld onder c.
e. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.
Tussen partijen is niet in geschil dat het huisvesten van arbeidsmigranten in strijd is met de planregels.
4.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college met toepassing van de artikelen 2.1, eerste lid, onder c en 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van het bestemmingsplan kan afwijken, mits de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit impliceert beleidsruimte voor het college. Het college heeft de beleidsregels opgesteld om invulling te geven aan die beleidsruimte.
In de beleidsregels is, voor zover thans van belang, bepaald:
onder j: “Er mag geen zodanig verkeersaantrekkende werking optreden dat deze leidt dan wel kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte door de huisvesting van arbeidsmigranten.”
onder k: “Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en het woon- en leefklimaat van omliggende percelen.”
4.3
Het college stelt zich op het standpunt dat het aangepaste plan (met de aangepaste ruimtelijke onderbouwing van 1 februari 2021, het aangepaste akoestisch onderzoek van
5 januari 2021 en het aangepaste huishoudelijke reglement) in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens het college zal de huisvesting van de arbeidsmigranten, in samenhang met de in de omgevingsvergunning gestelde voorschriften, niet leiden tot (onevenredige) (geluids)overlast voor de omwonenden. Het college betwist dan ook dat het plan in strijd is met de beleidsregels.
4.4
Eisers betwisten dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en stellen dat sprake is van een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat. Eisers voeren daartoe – samengevat – het volgende aan.
Het voormalige broederhuis staat middenin drie woonwijken en er is sprake van “short stay”, zodat de arbeidsmigranten steeds maar 6 tot 10 weken zullen blijven. Er zal daarom geen sprake zijn van integratie in de wijken. Eisers vrezen met name voor drukte in de woonwijken door de bewegingen van de bewoners, die dagelijks naar hun werk zullen gaan en zich in hun vrije tijd in en rondom het voormalige broederhuis zullen ophouden. Aangezien het (anders dan voorheen toen er broeders en oude mensen die verpleging nodig hadden woonden) gaat om een groot aantal (actieve) mensen, die in hun vrije tijd ontspanning zullen zoeken, gaat dit volgens eisers zorgen voor overlast in de tuinen bij het voormalige broederhuis dan wel in de omliggende woonwijken. Het plan voldoet gelet op voorgaande volgens eisers niet aan de in de beleidsregel genoemde voorwaarden onder k. en j.
Het college heeft volgens eisers nagelaten te onderzoeken en te motiveren of, en zo ja, waarom aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening is voldaan. Ook het gewijzigde bestreden besluit is volgens eisers onvoldoende gemotiveerd en op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Ter zitting hebben eisers – kort gezegd – aangevoerd dat de vergunningvoorschriften in het gewijzigde bestreden besluit nog steeds onvoldoende rechtszeker zijn. Volgens eisers wordt in het aangepaste akoestisch onderzoek nog altijd uitgegaan van een gewenste situatie in plaats van een representatieve, realistische situatie. Ook heeft het college de omvang van de verkeersaantrekkende werking nog steeds niet duidelijk in kaart gebracht, aldus eisers.
4.5
De rechtbank overweegt dat beoordeeld dient te worden of uit het gewijzigde bestreden besluit voldoende blijkt dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en of het college de verleende omgevingsvergunning gelet hierop in redelijkheid in bezwaar in stand heeft kunnen laten.
aanvullende vergunningvoorschriften
4.6
De rechtbank stelt vast dat het college in het gewijzigde bestreden besluit de extra voorschriften die het eerder aan de vergunning had verbonden ter bescherming van het woon- en leefklimaat van de omwonenden nader heeft geconcretiseerd.
4.7
In het voorschrift dat groepsvorming bij de toegang aan de [adres] niet is toegestaan, heeft het college gedefinieerd wat onder een groep wordt verstaan, namelijk 5 min of meer bijeen horende personen, waarbij kennelijk sprake is van een zekere samenhang of omstandigheid waardoor die personen bij elkaar zijn. Hoewel de rechtbank met eisers van mening is dat de voorwaarde nogal omslachtig is geformuleerd, is deze naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende duidelijk. Er is sprake van (niet toegestane) groepsvorming bij de toegang aan de [adres] als vijf of meer personen bij elkaar staan. Op basis hiervan kan handhavend worden opgetreden.
4.8
In het voorschrift dat muziekgeluid niet hoorbaar mag zijn bij de omliggende woningen, heeft het college ter verduidelijking verwezen naar artikel 4.6 van de APV. Daarin is bepaald: “Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.” Ter zitting heeft het college toegelicht dat voor de invulling van deze norm de normen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn, te weten 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Daarbij gaat het om het geluid op de gevel van geluidgevoelige objecten. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid bij deze normen kan aansluiten. De toepasselijkheid van deze normen volgt echter niet uit het aan de vergunning verbonden voorschrift. Het gewijzigde bestreden besluit bevat op dit punt naar het oordeel van de rechtbank dus een gebrek.
4.9
Het college heeft verder nogmaals in de voorschriften opgenomen dat het huishoudelijk reglement [naam broederhuis] van 26 oktober 2020 te allen tijde dient te worden nageleefd en dat aan dit huishoudelijk reglement nog is toegevoegd dat de bewoners van de ingang aan de achterzijde gebruik moeten maken. Eisers hebben terecht de vraag opgeworpen welke ingang hiermee wordt bedoeld. Het college heeft ter zitting verduidelijkt dat de ingang gelegen aan de [adres 3] de ingang aan de achterzijde is.
akoestisch onderzoek
4.1
De rechtbank stelt vast dat het college een aangepast akoestisch onderzoek aan het gewijzigde bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Het akoestisch onderzoek is aangepast in die zin dat ook (piek)geluiden ten gevolge van stemgeluid rondom het voormalige broederhuis in de berekening zijn meegenomen. Daarnaast is het aantal vervoersbewegingen door de bestelwagens die nieuwe en vertrekkende arbeidsmigranten vervoeren aangepast (van 3 naar 5 in ochtend, avond en nacht) en de berekening van indirecte hinder als gevolg van die bestelwagens. Ter zitting is toegelicht dat het grote verschil zit in het feit dat er in het aangepaste akoestisch onderzoek van uitgegaan wordt dat de arbeidsmigranten alleen op de fiets naar hun werk zullen gaan, zodat op basis van deze vergunning geen personenauto’s meer zullen kunnen worden ingezet voor het vervoer naar de werkplek. Dit scheelt blijkens het vorige akoestisch onderzoek zo’n 120 vervoersbewegingen door auto’s per dag en maakt dus dat de omvang van de verkeersaantrekkende werking van het plan beperkt zal zijn. Het college heeft ter zitting verklaard dat als vergunninghoudster in de toekomst toch personenauto’s zou willen inzetten voor het woon- werkverkeer, de vergunning gewijzigd moet worden.
4.11
De rechtbank stelt vast dat het voorschrift dat arbeidsmigranten alleen op de fiets naar hun werk zullen gaan niet duidelijk volgt uit het gewijzigde bestreden besluit. In de aangepaste ruimtelijke onderbouwing, die ook deel uitmaakt van het besluit, wordt de mogelijkheid van het inzetten van personenauto’s als de werkplek verder van de locatie is gelegen immers nog steeds genoemd. Het gewijzigde besteden besluit bevat ook op dit punt dus een gebrek.
4.12
Ervan uitgaande dat voormeld voorschrift wel geldt, stelt de rechtbank vast dat uit de conclusie van het aangepaste akoestisch onderzoek volgt dat geen geluidswaarden worden overschreden, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zowel tijdens de dag, de avond als de nacht. Voorwaarde hiervoor is wel dat de bewoners zich aan het huishoudelijk reglement en de vergunningvoorschriften houden.
De rechtbank begrijpt de vrees van eisers dat de bewoners dit niet altijd zullen doen, maar overweegt dat in het aangepaste akoestisch onderzoek thans ook rekening is gehouden met die omstandigheid door piekgeluiden als gevolg van stemgeluid bij de ingangen en rondom het voormalige broederhuis in de berekening mee te nemen. Daarbij kunnen eventuele excessen geen rol spelen bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Als het huishoudelijk reglement en/of de vergunningvoorschriften worden overtreden kunnen eisers om handhaving verzoeken. De voorschriften dienen daartoe dan wel voldoende helder en rechtszeker te zijn.
verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk
4.13
In de uitspraak van 30 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college de omvang van de verkeersaantrekkende werking exact in kaart dient te brengen en daarbij een keuze dient te maken of de vergunning wordt verleend voor het vervoeren van de arbeidsmigranten van en naar hun werk met busjes en/of personenauto’s of slechts voor het inzetten van fietsen.
4.14
Uit het voorgaande blijkt dat het college een keuze heeft gemaakt voor het inzetten van fietsen. Gevolg hiervan is dat de (gemotoriseerde) verkeersbewegingen met name zullen bestaan uit de aan- en afvoer van nieuwe en vertrekkende bewoners met bestelbusjes. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat de impact op de afwikkeling van het verkeer zeer beperkt zal zijn, te meer nu het vervoer van nieuwe en vertrekkende bewoners niet dagelijks zal plaatsvinden. Uit het aangepaste akoestische onderzoek volgt dat de bestelwagens het terrein van de inrichting oprijden naar de ingang aan de [adres 3] en weer terug. Gelet hierop, alsmede de beperkte omvang van het aantal bewegingen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding meer om te vrezen voor opstoppingen of verkeersonveilige situaties.
4.15
Ten aanzien van de vrees voor parkeeroverlast in de omliggende woonwijken is de rechtbank van oordeel dat die wordt ondervangen door het aan de vergunning verbonden voorschrift dat arbeidsmigranten geen eigen auto mogen hebben en dat bewoners die zich niet houden aan het huishoudelijk reglement per direct het gebouw/perceel dienen te verlaten. De (de Nederlandse en Poolse taal machtige) beheerders zullen hierop toezien. De rechtbank overweegt dat dit een kwestie van handhaving is.
4.16
De stelling van eisers dat de fietsende arbeidsmigranten voor verkeers- en parkeeroverlast zullen zorgen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De fietsen kunnen blijkens de vergunning gestald worden in de boerderij.
5.
Conclusie
5.1
Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de huisvesting van de arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis, gelet op de gestelde voorschriften zoals die door het college ter zitting zijn toegelicht, niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers. Van strijd met de beleidsregels onder j. en k. is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De verleende omgevingsvergunning kan dus in stand blijven, met dien verstande dat een aantal voorschriften zullen moeten worden toegevoegd, althans verduidelijkt, omdat niet alle voorschriften (duidelijk) zijn opgenomen in het gewijzigde bestreden besluit.
5.2
De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren, de bestreden besluiten van 30 juli 2020 en 18 februari 2021 vernietigen voor zover hierin sprake is van motiveringsgebreken en ziet in het voorgaande aanleiding om deels zelf in de zaken te voorzien, door te doen wat het college had moeten doen. De rechtbank zal de zaken dus niet (meer) terugverwijzen naar het college om een nieuw besluit te nemen, omdat dat naar het oordeel van de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om deze zaken af te doen.
5.3
De rechtbank zal ten behoeve van finale geschilbeslechting zelf in de zaken voorzien door de navolgende aanvullende voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning te verbinden:
 Muziekgeluid mag niet hoorbaar zijn bij de omliggende woningen, op een zodanige wijze dat voor een omwonende of de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt. Hierbij wordt aangesloten bij/verwezen naar artikel 4.6 van de APV van de gemeente Dongen,
waarin is bepaald dat het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. De norm geluidhinder wordt ingevuld met de toepasselijke normen uit het Activiteitenbesluit (ten tijde hier in geschil Tabel 2.17a) , te weten 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Daarbij gaat het om het geluid op de gevel van geluidgevoelige objecten.
 Het huishoudelijk reglement [naam broederhuis] van 26 oktober 2020 dient te allen tijde nageleefd te worden. Aan het huishoudelijk reglement is nog toegevoegd dat de bewoners van de ingang aan de achterzijde gebruik moeten maken.
Met de ingang aan de achterzijde wordt de ingang aan de [adres 3] bedoeld.
 De arbeidsmigranten zullen uitsluitend op de fiets van en naar hun werk reizen.
De rechtbank is van oordeel dat de hiermee aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften voldoende rechtszeker zijn om op basis hiervan handhavend te kunnen optreden. Om te weten welke regels in deze zaak gelden moet dus acht worden geslagen op de bestreden besluiten met in aanvulling daarop de onderhavige rechterlijke uitspraak.
5.4
De rechtbank overweegt tot slot dat het college een belangenafweging heeft gemaakt waarbij het college, naast het belang van de omwonenden, ook rekening heeft te houden met het belang van de arbeidsmigranten, die ergens gehuisvest moeten worden. Dat de belangenafweging in dit geval niet in het voordeel van eisers is uitgevallen, betekent niet, zoals eisers kennelijk menen, dat het college hun belangen niet heeft meegewogen. Bij dit laatste laat de rechtbank wegen dat het college een groot aantal voorschriften aan de omgevingsvergunning heeft verbonden om het woon- en leefklimaat van de omwonenden zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te beschermen.
De rechtbank concludeert, gelet op de aan de vergunning verbonden voorschriften en de hiervoor vermelde verduidelijkingen, dat het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat huisvesting van de arbeidsmigranten in het voormalige broederhuis in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat verband acht de rechtbank ook nog van belang dat het gaat om een tijdelijke vergunning, die het college kan intrekken als niet aan de voorschriften wordt voldaan en dat diverse evaluatiemomenten zijn ingepland.
5.5
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
5.6
De rechtbank veroordeelt het college tevens in de door eisers inzake 20/8375 WABOA gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).
Eisers inzake 20/8379 WABOA hebben geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 31 juli 2020 en 18 februari 2021, voor zover hierin sprake is van een motiveringsgebrek;
- voorziet zelf in de zaken door in zoverre te doen wat het college had moeten doen en verbindt de hiervoor onder rechtsoverweging 5.3 genoemde aanvullende voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de deels vernietigde besluiten;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers inzake 20/8375 WABOA tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 10 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en sub c, van de Wabo – voor zover relevant – wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
In artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, voor zover hier van belang:
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit Omgevingsrecht (Bor)
De hiervoor bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bor.
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo aangewezen categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, in aanmerking komen:
ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.