ECLI:NL:RBZWB:2021:2899

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1560
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit inzake bijzondere bijstand voor babyuitzet en zwangerschapskleding

Op 6 april 2020 heeft eiseres digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen op haar bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift was gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet en zwangerschapskleding op grond van de Participatiewet. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat een zitting niet nodig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de beslistermijn heeft overschreden, aangezien het college uiterlijk op 22 februari 2021 had moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat het college inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd, omdat het college niet tijdig op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt het college op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar bekend te maken. Tevens wordt bepaald dat het college een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht van € 49,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1560 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 april 2020 digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op haar bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet en voor dames (zwangerschaps)kleding op grond van de Participatiewet.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 19 oktober 2020 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres van 3 september 2020 voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet en voor dames (zwangerschaps)kleding op grond van de Participatiewet afgewezen.
Bij brief van 19 november 2020 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit.
Bij brief van 8 februari 2021 heeft eiseres het college medegedeeld dat de termijn om te beslissen op het bezwaarschrift is verstreken. Eiseres stelt dat het college in gebreke is gebleven op het bezwaarschrift te beslissen en heeft het college verzocht dit alsnog binnen twee weken te doen.
Op 6 april 2021 heeft eiseres digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar door het college.
Bij brief van 13 april 2021 heeft de rechtbank aan het college gevraagd de op de procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is het college verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten. Ten slotte is het college gevraagd, indien paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja tot welk bedrag.
Omdat het college niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 13 april 2021, heeft de rechtbank het college bij aangetekende brief van 30 april 2021 een herinnering toegezonden en het college erop gewezen dat indien geen reactie volgt de rechtbank daaraan gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen. Tot op heden heeft de rechtbank van het college geen stukken en ook geen verweerschrift ontvangen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. De rechtbank stelt op basis van de door eiseres overgelegde stukken vast dat eiseres op 17 november 2020 tijdig een bezwaarschrift heeft afgegeven bij de balie van het gemeentehuis. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikel 7:10, eerste lid, van de Awb). In dit geval heeft het college een bezwarenadviescommissie ingesteld, zodat de beslistermijn twaalf weken is na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb). Het college had dus uiterlijk op 22 februari 2021 moeten beslissen. Deze beslistermijn is overschreden.
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres het college op 8 februari 2021 in gebreke heeft gesteld en dat op dat moment de beslistermijn nog niet was verstreken. De ingebrekestelling is daarmee te vroeg ingediend. Nu het college niet aan zijn verplichting heeft voldaan om de stukken en een verweerschrift in te dienen zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:31 van de Awb daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen en niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege laten. Op het moment dat eiseres op 6 april 2021 het beroepschrift indiende was de beslistermijn wel (ruimschoots) overschreden en het college heeft nog steeds geen besluit op het bezwaar van eiseres genomen.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
Nu het college niet aan zijn verplichting heeft voldaan om de stukken en een verweerschrift in te dienen, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat het college de hoogte van de dwangsom nog niet (juist) heeft vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 8 februari 2021 heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat de ingebrekestelling de volgende dag bij het college is ontvangen. De rechtbank constateert dat zowel sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling, als sinds het verstrijken van de beslistermijn, meer dan 42 dagen zijn verstreken en dat het college nog steeds niet op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op bezwaar moet nemen en aan eiseres moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar bekend te maken;
  • stelt de door het college verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 9 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.