ECLI:NL:RBZWB:2021:2898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1309
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door college van burgemeester en wethouders inzake handhaving

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had op 18 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn verzoek om handhaving. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat het college in gebreke was gebleven. De rechtbank oordeelde dat het college uiterlijk op 30 oktober 2020 had moeten beslissen, maar dit niet had gedaan. De eiser had het college op 22 december 2020 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken waren verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Hierdoor was het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college een dwangsom van € 1.442,- had verbeurd, omdat het niet tijdig had beslist. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Indien het college deze termijn overschrijdt, verbeurt het college een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het door de eiser betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden en dat het college de proceskosten van de eiser, tot een bedrag van € 267,-, moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1309 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J. Wildschut,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 18 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn verzoek om handhaving.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 27 november 2019 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen de mogelijke illegale bouw aan het [adres] . Eiser heeft zijn verzoek bij brief van 6 november 2020 in herinnering gebracht bij het college.
Bij brieven van 22 december 2020 en 5 januari 2021 heeft eiser het college medegedeeld dat de redelijke beslistermijn is verstreken. Eiser stelt dat het college in gebreke is gebleven op het verzoek te beslissen en heeft het college verzocht dit alsnog binnen twee weken te doen.
Bij brief van 18 maart 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek om handhaving door het college.
Het college heeft bij brief van 1 juni 2021 de op de procedure betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan moet in dit geval binnen een redelijke termijn beslissen en die is in ieder geval verstreken als er acht weken na het indienen van de aanvraag zijn verstreken (artikel 4:13, eerste en tweede lid, van de Awb). Het college ontving de aanvraag op 4 september 2020. Het college had dus uiterlijk op 30 oktober 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser het college op 22 december 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
Het college heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 22 december 2020 heeft en op 23 december 2020 bij het college is ontvangen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken, en dat het college nog steeds niet op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat het college binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een beslissing moet nemen en aan eiseres moet bekendmaken. De rechtbank bepaalt dan ook dat het college binnen zes weken na deze uitspraak een besluit moet nemen.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag bekend te maken;
- stelt de door het college verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 10 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.