Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van diefstal en afpersing, alsook van mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een civiel geschil tussen de verdachte en de benadeelden, [naam 1] en [naam 2], die actief zijn in de hondenwereld. De verdachte had op 4 mei 2018, samen met medeverdachten, geprobeerd om een hond van de benadeelden af te nemen, waarbij hij gewelddadige middelen zou hebben gebruikt. De rechtbank heeft de zaak op 27 mei 2021 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de benadeelden inconsistent en tegenstrijdig waren, waardoor het bewijs voor de tenlastegelegde feiten onvoldoende was. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de feiten had gepleegd zoals tenlastegelegd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de diefstal/afpersing als de mishandeling. De benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2], hadden ieder een schadevergoeding van € 3.000,00 gevorderd, maar omdat de verdachte was vrijgesproken, verklaarde de rechtbank hen niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen. De rechtbank merkte op dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte voor een strafrechtelijk verwijt, ondanks de problematiek die voortvloeide uit het civiele geschil tussen de partijen.