ECLI:NL:RBZWB:2021:2891

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
02-700080-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van diefstal en mishandeling

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van diefstal en afpersing, alsook van mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een civiel geschil tussen de verdachte en de benadeelden, [naam 1] en [naam 2], die actief zijn in de hondenwereld. De verdachte had op 4 mei 2018, samen met medeverdachten, geprobeerd om een hond van de benadeelden af te nemen, waarbij hij gewelddadige middelen zou hebben gebruikt. De rechtbank heeft de zaak op 27 mei 2021 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de benadeelden inconsistent en tegenstrijdig waren, waardoor het bewijs voor de tenlastegelegde feiten onvoldoende was. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de feiten had gepleegd zoals tenlastegelegd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de diefstal/afpersing als de mishandeling. De benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2], hadden ieder een schadevergoeding van € 3.000,00 gevorderd, maar omdat de verdachte was vrijgesproken, verklaarde de rechtbank hen niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen. De rechtbank merkte op dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte voor een strafrechtelijk verwijt, ondanks de problematiek die voortvloeide uit het civiele geschil tussen de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-700080-18
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. R. Joosen, advocaat te Oosterhout.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 mei 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A.A. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair:op 4 mei 2018, samen met anderen, één of meerdere honden van [naam 1] en [naam 2] heeft gestolen dan wel hen gedwongen heeft één of meerdere honden af te geven door het gebruiken van geweld en door te dreigen met een koevoet, een honkbalknuppel en een mes,
subsidiairten laste gelegd als een bedreiging;
feit 2: op 4 mei 2018, samen met anderen, [naam 3] heeft mishandeld door met een honkbalknuppel tegen zijn bovenarm te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde afpersing wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] . Nu de dreiging met het mes was gericht tegen de in en rond de woning aanwezige honden en niet tegen [naam 1] en [naam 2] , moet verdachte van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Verder is op basis van het dossier vast komen te staan dat dit feit in vereniging is gepleegd.
Verdachte moet worden vrijgesproken voor feit 2. Uit de verklaringen van [naam 1] volgt dat medeverdachte [naam 4] degene is die [naam 3] met een honkbalknuppel heeft geslagen. Er is ten aanzien van dit feit geen sprake van medeplegen, nu medeverdachte [naam 4] ook de initiatiefnemer was en verdachte hierin geen rol gespeeld lijkt te hebben.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. De verklaringen van [naam 1] en [naam 2] zijn op een flink aantal punten tegenstrijdig, waardoor niet van de betrouwbaarheid van deze verklaringen kan worden uitgegaan en niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het die avond is verlopen zoals de aangevers hebben verklaard. Verder kan van diefstal geen sprake zijn omdat [naam 1] en [naam 2] hun medewerking hebben verleend aan de afgifte van de honden. Ook de afpersing kan niet bewezen worden nu niet is vast te stellen dat er sprake is geweest van enige bedreiging.
Voorts dient er vrijspraak te volgen voor feit 2. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat medeverdachte [naam 4] [naam 3] met een honkbalknuppel heeft geslagen. Van een nauwe en bewuste samenwerking, en dus van medeplegen, is geen sprake. Ook ontbreekt het dubbel opzet nu verdachte de honkbalknuppel enkel mee had genomen om zich in het geval van nood te kunnen verdedigen tegen de honden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Opmerkingen vooraf
De rechtbank merkt op voorhand op dat het gaat om een oude zaak, nu de tenlastegelegde feiten dateren uit mei 2018. De zaak en het lang uitblijven van de behandeling daarvan hebben voor zowel aangevers als verdachten vervelende gevolgen gehad.
De feitelijke gang van zaken
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende vast komen te staan. Aanleiding van deze zaak was een al langer lopend (civiel) geschil tussen verdachte en [naam 1] en [naam 2] . Verdachte en aangevers zijn actief in de hondenwereld, in het bijzonder waar het om pitbulls gaat. Tussen verdachte en aangevers is een geschil ontstaan over een pitbull die verdachte in 2017 van [naam 1] had gekocht. Op 4 mei 2018 is verdachte rond 23.15 uur samen met medeverdachten [naam 4] en [naam 5] naar de woning van [naam 1] en [naam 2] gegaan om verhaal te halen. Hij had op voorhand het plan gemaakt om één van de honden van [naam 1] als onderpand mee te nemen, tot het civiele geschil zou zijn opgelost. Verdachte is in eerste instantie alleen de woning binnen gegaan; [naam 4] en [naam 5] zijn in de auto blijven wachten. Verdachte nam een honkbalknuppel mee voor het geval hij zich tegen één van de honden van aangevers moest verdedigen en heeft die buiten tegen de heg laten staan. Na een kwartier zijn [naam 4] en [naam 5] naar de woning gegaan om te kijken of het wel goed ging met verdachte. Zij zijn ook de woning van aangevers binnengegaan.
Wat zich daarna precies in de woning heeft afgespeeld is niet vast komen te staan. In ieder geval is verdachte op enig moment met [naam 1] de achtertuin ingegaan om uit de schuur een pitbull te halen. Zij liepen daarvoor door de keuken waar verdachte een mes uit het messenblok pakte om zich tegen een eventuele aanval van één van de honden van [naam 1] en [naam 2] te kunnen verdedigen. Op enig moment zette hij het mes weer terug in het messenblok. Verdachte en [naam 1] kwamen met de pitbull [naam 6] terug in de woning. Toen [naam 1] vervolgens terugkeerde naar de schuur in de tuin om nog enkele spullen voor verdachte te zoeken belde [naam 1] de politie. Na enige tijd kwam zij weer terug de woning in en verliet iedereen behalve [naam 2] de woning aan de voorzijde. Buiten heeft de buurman [naam 3] vervolgens de drie verdachten aangesproken, waarna hij door één van de verdachten met de honkbalknuppel is geslagen. Verdachte en zijn medeverdachten namen de hond mee, stapten in de auto en reden weg.
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het gaat om de vraag of sprake is van afpersing. De rechtbank ziet zich daarom gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte, samen met medeverdachten [naam 4] en [naam 5] , de hond (onder bedreiging) met geweld heeft meegekregen. Hierbij zijn leidend de in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden die verdachte en zijn medeverdachten begaan zouden hebben, die zijn gebaseerd op de verklaringen van aangevers.
Dat er sprake was van een bedreigende situatie en dat [naam 1] en [naam 2] de hond mogelijk onder druk hebben meegegeven is gezien de feitelijke gang van zaken niet onaannemelijk.
De rechtbank stelt echter vast dat de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] op belangrijke punten inconsistent zijn en op essentiële onderdelen tegenstrijdigheden bevatten, zodat die verklaringen onvoldoende bruikbaar zijn voor het bewijs. Hierdoor en door het ontbreken van ondersteunend bewijs kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte en zijn medeverdachten de in de tenlastelegging onder feit 1 primair en subsidiair genoemde feitelijkheden hebben begaan.
Hierbij speelt mee dat de rechtbank de indruk krijgt dat zowel verdachte als aangevers niet het achterste van hun tong laten zien ten aanzien van het onderliggende (civiele) geschil. Vast staat dat dat geschil anders opgelost had moeten worden en dat verdachte daarbij een verwijt kan worden gemaakt. Voor een strafrechtelijk verwijt bevat het dossier echter onvoldoende bewijs. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 zoals tenlastegelegd heeft begaan en zal hem daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 2
Gelet op het dossier is het voor de rechtbank vast komen te staan dat de buurman door één van de verdachten met een honkbalknuppel is geslagen en dat hij daardoor letsel heeft opgelopen. De verklaringen van [naam 1] zijn, zoals hiervoor overwogen, onvoldoende bruikbaar voor het bewijs. De verklaring van [naam 3] evenmin omdat hij ten tijde van de mishandeling dronken was. Daarom is niet vast te stellen welke verdachte de geweldshandeling heeft uitgevoerd, terwijl het dossier onvoldoende aanwijzingen voor medeplegen bevat. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en zal hem dan ook van deze feiten vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] vorderen ieder afzonderlijk een schadevergoeding van € 3.000,00, bestaande uit immateriële schade, voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partij [naam 1]
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [naam 2]
- verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juni 2021.