ECLI:NL:RBZWB:2021:2890

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 19_790
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 januari 2019, waarin haar verzoek tot herziening van een eerder besluit van 2 december 2014 werd afgewezen. Dit eerdere besluit leidde tot de beëindiging van haar Ziektewetuitkering per 1 februari 2015. Tijdens de zitting op 6 september 2019 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Mijs. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en een deskundige, verzekeringsarts H.J.M. van der Planken, aangesteld om onderzoek te verrichten. Deze deskundige heeft op 19 juni 2020 verslag uitgebracht, waarop partijen hebben gereageerd.

Op 7 augustus 2020 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de Ziektewetuitkering per 1 februari 2015 werd voortgezet. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren, waarna de rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-. Tevens wordt opgemerkt dat het UWV het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, zonder dat een veroordeling daarvoor nodig is. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/790 ZW
uitspraak van 9 juni 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 januari 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de afwijzing van haar verzoek tot herziening van het besluit van
2 december 2014. Bij het besluit van 2 december 2014 is de Ziektewetuitkering per
1 februari 2015 beëindigd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 september 2019. Verzoekster was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P.J. Mijs. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat verzekeringsarts H.J.M. van der Planken als deskundige onderzoek zal verrichten. Deze heeft op 19 juni 2020 schriftelijk verslag uitgebracht. Partijen hebben op dit verslag gereageerd.
Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Bij die beslissing is de Ziektewetuitkering per 1 februari 2015 voortgezet.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 7 augustus 2020 dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 9 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.