ECLI:NL:RBZWB:2021:2890
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 januari 2019, waarin haar verzoek tot herziening van een eerder besluit van 2 december 2014 werd afgewezen. Dit eerdere besluit leidde tot de beëindiging van haar Ziektewetuitkering per 1 februari 2015. Tijdens de zitting op 6 september 2019 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Mijs. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en een deskundige, verzekeringsarts H.J.M. van der Planken, aangesteld om onderzoek te verrichten. Deze deskundige heeft op 19 juni 2020 verslag uitgebracht, waarop partijen hebben gereageerd.
Op 7 augustus 2020 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de Ziektewetuitkering per 1 februari 2015 werd voortgezet. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren, waarna de rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-. Tevens wordt opgemerkt dat het UWV het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, zonder dat een veroordeling daarvoor nodig is. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 juni 2021.