ECLI:NL:RBZWB:2021:2875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5644
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die op uitzendbasis als ploegleider/productiemedewerker werkte, had zich op 17 november 2017 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het UWV weigerde op 20 november 2019 de WIA-uitkering, omdat eiser meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Eiser maakte bezwaar, maar het UWV verklaarde dit ongegrond. Tijdens de zitting op 9 april 2021 werd het beroep besproken, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan. De rechtbank concludeert dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 20 november 2019 terecht is vastgesteld op 30,12%. Eiser had geen recht op een WIA-uitkering, omdat daarvoor een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer vereist is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de noodzaak voor extra beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), verworpen. De rechtbank oordeelt dat de door het UWV geselecteerde functies passend zijn en dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid correct is uitgevoerd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5644 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda) verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd met ingang van 20 november 2019.
In het besluit van 4 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 9 april 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. J.F.C.A.M. Weterings namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is op uitzendbasis werkzaam geweest als ploegleider/productiemedewerker. Voor dat werk is hij op 17 november 2017 uitgevallen vanwege rugklachten.
Bij het primaire besluit heeft het UWV beslist dat eiser met ingang van 20 november 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij per die datum meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voor hij ziek werd. Het UWV acht eiser 30,12% arbeidsongeschikt.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 november 2019 heeft vastgesteld op 30,12% en als gevolg daarvan terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts I. Sevinç heeft het dossier van eiser bestudeerd en eiser onderzocht op 8 oktober 2019. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 12 oktober 2019 gesteld dat eiser door de klachten en beperkingen, die chronisch zijn doch nauwelijks verbeteren ondanks rust en behandeling, het emotioneel soms moeilijk heeft en het soms niet meer ziet zitten. De verzekeringsarts acht het plausibel dat eiser door de claimklachten beperkt is in met name zwaar tillen, dragen, lang staan en lopen, zware lasten duwen, trekken en dat hij als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is voor de maatgevende arbeid. De beperkingen acht hij echter niet van dien aard dat eiser daarmee volledig arbeidsongeschikt is te achten, omdat hij niet voldoet aan de zogenaamde criteria van Geen Benutbare Mogelijkheden (GBM). Immers, er is geen sprake van persoonlijk en sociaal disfunctioneren, ook niet van ADL-afhankelijkheid, opname of een infauste prognose. Globaal acht de verzekeringsarts eiser aangewezen op licht-matig fysiek en relatief stressarm werk waarbij met name de rug niet zwaar wordt belast.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 oktober 2019.
Verzekeringsarts b&b C.A.M. Zwiers-Jonker heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Daarbij heeft zij eiser geobserveerd tijdens de hoorzitting van 27 februari 2020 en hem aansluitend onderzocht. In haar rapportage van 27 februari 2020 heeft de verzekeringsarts b&b gesteld dat het oordeel van de primaire verzekeringsarts kan worden onderschreven. Daartoe heeft zij overwogen dat uit diens rapportage blijkt van een zorgvuldig uitgevoerd en voldoende uitgebreid onderzoek. De conclusie is gebaseerd op de in het dossier aanwezige gegevens, de anamnese en het eigen medisch onderzoek. Eiser heeft volgens de verzekeringsarts b&b geen nadere door medische stukken onderbouwde feiten ingebracht. Naar aanleiding van de bezwaren acht Zwiers-Jonker het begrijpelijk dat eiser uitgaat van de subjectieve beleving van zijn klachten, maar volgens vaste rechtspraak is de subjectieve beleving van de klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn de medisch te objectiveren beperkingen.
4.2
Eiser heeft voor zijn gronden tegen het medisch oordeel van het UWV verwezen naar een expertiserapport van verzekeringsarts F.A.J.N. Intven en arbeidsdeskundige M. Overduin, beide verbonden aan het Expertise Instituut te Apeldoorn. Eiser stelt zich volledig achter de bevindingen van het Expertise Instituut en volgens hem moet op basis daarvan de FML op 12 aspecten worden bijgesteld. Dat zijn volgens hem de aspecten 2.8: conflicthantering, 3.6: stoffige omgeving of prikkelende omgevingslucht, 4.9: frequent reiken tijdens werk, 4.14: tillen/dragen, 4.15: frequent lichte voorwerpen hanteren, 4.18: lopen, 5.1: zitten, 5.2: zitten tijdens werk, 5.3: staan, 5.4: staan tijdens werk, 5.5: geknield/gehurkt actief zijn en 5.6: gebogen/getordeerd actief zijn.
4.3
In reactie op de contra-expertise van het Expertise Instituut heeft de verzekeringsarts b&b van het UWV op 26 januari 2021 aanvullend gerapporteerd. Zij rapporteert dat verzekeringsarts Intven meer beperkingen van de belastbaarheid heeft vastgesteld, soms betreft dit marginale veranderingen, die niet uit objectief medisch vastgestelde andere (dan bij verzekeringsartsen van UWV bekende) feiten worden onderbouwd. Verzekeringsarts Intven vond bij zijn onderzoek van de psychische toestand geen afwijkingen. Eiser is inmiddels werkzaam als makelaar. Er blijkt uit deze gegevens geen reden het persoonlijk en sociaal functioneren van eiser meer beperkt te achten.
De verzekeringsarts b&b merkt op dat door Intven geen lichamelijk onderzoek plaatsvond. Uit de gegevens van de huisarts bleek er niet op L3-4 maar op niveau L5-S1 een lichte aandoening van een tussenwervelschijf te bestaan. Er is geen hernia. Dat is echter geen reden een meer beperkte belastbaarheid van de rug aan te nemen. Een beperking van reiken is niet aan de orde, omdat er geen objectieve afwijkingen aan de armen bestaan. Meer beperkingen voor lopen en een beperking van gehurkt/geknield actief zijn is niet aan de orde, omdat er aan gewrichten van de benen geen objectieve afwijkingen bestaan. De beperking voor gebogen/getordeerd actief zijn werd ook door de verzekeringsartsen van het UWV vastgesteld. Wat betreft de door Intven vastgestelde beperking voor stof wegens een neuspassagestoornis concludeert de verzekeringsarts b&b dat de aandoening zeker na datum in geding is ontstaan. Ten tijde van haar onderzoek in bezwaar was de stem en spraak van eiser normaal, zodat vast staat dat toen geen sprake was van een passagestoornis van de neus. Een dergelijke klacht/stoornis is primair en in bezwaar ook niet naar voren gebracht en gekomen. Een longarts vond in 2018 geen aanwijzingen voor luchtwegobstructie. En in het huisartsjournaal is slecht vermeld: op 25 februari 2019 behandeling neusverkoudheid met fysiologisch zout neusspray, op 21 april 2020 kriebel neus/keel en op 21 augustus 2020 benauwd en gevoel van neuspassagestoornis, waarvoor eiser werd verwezen.
4.4
Bij brief van 19 maart 2021 heeft eiser nog een aanvullende rapportage van verzekeringsarts Intven van 5 maart 2021 ingestuurd. Intven rapporteert dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat er bij eiser al lang degeneratieve en anatomische afwijkingen bestaan aan de lage rug met risico voor overbelasting en met bewegingsbeperkingen. Het betreft discopathie L4/S1 met een versterkte lumbale lordose. Hierbij wordt ook meerdere malen expliciet melding gemaakt van beenklachten als gevolg van uitstraling, vooral links. Anamnestisch is er een voorgeschiedenis met gebruik van medicatie om het werk destijds vol te kunnen houden maar desondanks was er frequent verzuim vanwege toegenomen rugklachten door overbelasting. De door eiser ervaren beperkingen zijn in overeenstemming met de genoemde afwijkingen die aan de lage rug zijn vastgesteld. Ook wordt er in het huisartsenjournaal al begin 2018 melding gemaakt van gevoelens van benauwdheid. Onderzoek naar pulmonale afwijkingen gaf geen afwijkingen te zien maar recent onderzoek bij de KNO-arts wel. Bij de KNO-arts werd nog nader onderzoek ingezet. Ook was een allergieonderzoek gepland. Eiser gaf bij anamnese aan in een stoffige of prikkelende omgeving benauwdheidsklachten te ervaren. Omdat er bij de KNO-arts mogelijk een plausibele verklaring (anatomische afwijking in combinatie met overgevoeligheid) voor de benauwdheidsklachten gevonden lijkt te zijn, lijkt het Intven alleszins redelijk om bij functieduiding met een beperking voor stof of prikkelende stoffen bij einde wachttijd al rekening te houden. Deze afwijkingen kunnen de oorzaak zijn van de klachten die ook al begin 2018 bestonden.
5.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder ook de mentale klachten en de luchtwegklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen van het UWV hebben aangenomen.
Wat betreft de door eiser gestelde beperking voor conflicthantering, neemt de rechtbank in aanmerking dat verzekeringsarts Intven, evenals de verzekeringsartsen van het UWV, bij psychisch onderzoek geen afwijkingen heeft kunnen vaststellen. Intven rapporteert dat er geen gedragsafwijkingen worden gesignaleerd, dat de persoonlijkheid normaal ontwikkeld lijkt en dat er anamnestisch geen sprake is van psychotraumata. Wel acht Intven eiser vanwege chronische pijnklachten mentaal aangewezen op niet stresserende werkzaamheden waarbij deadlines, hoge werkdruk of conflicten vermeden moeten worden. Daarin is blijkens de rapportages van de verzekeringsarts b&b voldoende voorzien met de beperkingen in de FML van 8 oktober 2019. Het UWV heeft eiser beperkt geacht voor deadlines en productiepieken. Uit de rapportages van Intven blijkt niet medisch geobjectiveerd dat meer beperkingen nodig zijn op dit terrein. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen van het UWV.
Ook voor de door eiser gestelde beperking voor een stoffige omgeving of prikkelende omgevingslucht ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding. Door verzekeringsarts Intven is gesteld redelijkerwijs ook op de datum in geding een beperking voor stof of prikkelende stoffen aan te nemen, omdat er bij de KNO-arts mogelijk een plausibele verklaring voor de benauwdheidsklachten gevonden lijkt te zijn, namelijk anatomische afwijking in combinatie met overgevoeligheid. De rechtbank merkt op dat Intven het weliswaar redelijk acht dat dit ook op de datum in geding het geval was, maar de verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd aangevoerd dat, gebaseerd op onderzoek rond die datum, medisch vast staat dat eiser op 20 november 2019 niet een dergelijke afwijking had. De rechtbank ziet geen reden de verzekeringsarts b&b in die gemotiveerde stelling niet te volgen. Van eerdere klachten in een stoffige omgeving is amper iets naar voren gekomen in de medische gedingstukken. Bovendien nam verzekeringsarts Intven de beperking onder meer aan op grond van overgevoeligheid, terwijl het allergieonderzoek op dat moment nog plaats moest vinden en eiser heeft ter zitting verklaard dat uit (het inmiddels verrichte) onderzoek is gebleken dat hij niet één van de in Nederland meest voorkomende allergieën heeft. Er is daarmee niet medisch geobjectiveerd gebleken dat op de datum in geding sprake was van een neuspassagestoornis en overgevoeligheid bij eiser, die aanleiding zou moeten zijn tot het aannemen van extra of zwaardere beperkingen.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de gestelde beperkingen voor conflicthantering en stoffige omgevingslucht terecht niet zijn verwerkt in de FML van 8 oktober 2019. Uit de rapportage van arbeidsdeskundige Overduin van het Expertise Instituut volgt dat dit de beperkingen zouden zijn die in de weg staan aan de geduide functies. De overige door Intven aanvullend nodig geachte beperkingen worden daarbij niet genoemd. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 8 oktober 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat en dat die tot een andere uitkomst van zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 20 november 2019 zouden leiden. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), archiefmedewerker (Sbc-code 315132) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de FML onjuist is samengesteld.
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 15 november 2019 en de rapportage in reactie op de beroepsgronden van de arbeidsdeskundige b&b van 8 februari 2021. In die rapportages is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in paragraaf 5 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 30,12%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 november 2019 heeft vastgesteld op 30,12%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 20 november 2019.
8.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 2 juni 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.