ECLI:NL:RBZWB:2021:2874

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9398 , 20_9399 , 20_9401 , 20_9403 , 20_9405
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bijstandsuitkering en betalingsonmacht

Op 8 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, die betrekking hadden op zijn aanspraken op bijstandsuitkering en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet. De rechtbank had eerder, op 4 maart 2021, de beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De opposant heeft hiertegen verzet ingesteld, zonder verzoek om een zitting.

De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan, omdat de opposant had verklaard geen inkomen te genieten en niet over vermogen te beschikken. De rechtbank had de mogelijkheid om nadere gegevens op te vragen of de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken om een inkomensverklaring, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Hierdoor was de eerdere beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren onterecht.

De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek hervat moet worden. De rechtbank zal opnieuw moeten beoordelen of de opposant voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. Indien het beroep op betalingsonmacht slaagt, zal de zaak alsnog op een zitting worden behandeld. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9398, 20/9399, 20/9401, 20/9403 en 20/9405 PW V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2021 op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen diverse besluiten (twee besluiten van 25 augustus 2020 en drie besluiten van 29 september 2020) van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (het college) inzake zijn aanspraken op een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet.
Bij uitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank die beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het griffierecht niet is betaald.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de uitspraak komt tijdens zijn verzoek om opschorting van de procedures en dat hij geen inkomen heeft.
4. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is opposant, voor het in behandeling nemen van zijn beroepschrift, griffierecht verschuldigd.
De verzetrechter stelt vast dat opposant heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, omdat hij op dit moment geen inkomen of uitkering heeft. Opposant heeft door invulling en ondertekening van de formulieren voor het aannemen van betalingsonmacht verklaard geen inkomen te genieten en niet over vermogen te beschikken. De rechtbank heeft vervolgens de beroepen op betalingsonmacht bij brief van 1 december 2020 afgewezen, omdat opposant geen bewijsstukken betreffende zijn financiële situatie heeft overgelegd.
Nu opposant door invulling en ondertekening van het formulier heeft verklaard geen inkomen te genieten of over vermogen te beschikken, was hij blijkens de toelichting op het formulier niet gehouden hiervoor bewijsstukken in te dienen. De rechtbank kan bij twijfel aan de juistheid van het formulier echter wel nadere gegevens bij opposant opvragen of de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) verzoeken een inkomensverklaring als bedoeld in artikel 7b van de Wet op de rechtsbijstand af te geven. De rechtbank heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De verzetrechter is dan ook van oordeel dat de rechtbank de beroepen om betalingsonmacht niet af kon wijzen omdat opposant geen bewijsstukken betreffende zijn financiële situatie heeft overgelegd. Indien de rechtbank twijfelde aan de verklaring van opposant dat hij geen inkomen geniet en niet over vermogen beschikt, had het op de weg van de rechtbank gelegen om óf bij opposant na te vragen hoe hij in zijn levensonderhoud voorziet óf gebruik te maken van de mogelijkheid om de RvR te verzoeken een inkomensverklaring af te geven.
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 30 november 2020 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan en opnieuw moet beoordelen of opposant voldoet aan de criteria voor het aannemen van betalingsonmacht. Indien het beroep op betalingsonmacht slaagt, zal de zaak hierna alsnog op een zitting worden behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank nog op dat ook na verdere behandeling het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 8 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.