ECLI:NL:RBZWB:2021:2873
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet
Op 8 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 30 november 2020, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had op 14 april 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 3 maart 2020 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, dat zijn aanvraag van 17 mei 2019 had afgewezen. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het griffierecht niet was betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
In de verzetzaak beoordeelde de rechtbank of deze eerdere uitspraak terecht was gedaan. De opposant voerde aan dat hij geen inkomen had en dat de administratie van de rechtbank verwarring veroorzaakte door verschillende brieven van verschillende contactpersonen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan, omdat de opposant had verklaard geen inkomen of vermogen te hebben, en dat hij niet verplicht was om bewijsstukken in te dienen. De rechtbank had echter de mogelijkheid om nadere gegevens op te vragen of de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken om een inkomensverklaring, wat niet was gebeurd.
De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek naar de aanvraag voor bijstandsuitkering hervat moet worden. De rechtbank merkte op dat, zelfs na verdere behandeling, het eindoordeel nog steeds kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.