ECLI:NL:RBZWB:2021:2862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
02-820369-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door middel van valse hoedanigheid en samenweefsel van verdichtsels in een langdurige vertrouwensrelatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende bijna acht jaar schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdachte heeft zich voorgedaan als de exclusieve liefdespartner van de aangever en heeft op een meedogenloze manier misbruik gemaakt van de vertrouwensrelatie die is ontstaan. De verdachte heeft de aangever herhaaldelijk om geld gevraagd, waarbij zij op zijn emoties inspeelde en zelfs valse zwangerschappen en overlijdens van kinderen voorwendde om de aangever te bewegen tot het overmaken van geld. De aangever heeft hierdoor zijn privévermogen aangewend, grote bedragen geleend en uiteindelijk zijn huis moeten verkopen, wat leidde tot zijn persoonlijke faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door het aannemen van een valse naam en hoedanigheid, en door een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en heeft de benadeelde partij, de aangever, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze vordering in het faillissement van de aangever valt. De rechtbank heeft wel een schadevergoeding van € 1.700.000,- toegewezen aan de curator van de aangever, die optreedt namens de failliete boedel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820369-17
vonnis van de meervoudige kamer van 8 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] ,
raadsvrouw mr. S.A.A.P. van Hees, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 mei 2021, waarbij de officier van justitie, mr. J. Zondervan, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 2 juni 2021.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering in die zin dat de feiten 2 en 3 zijn komen te vervallen. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich tegenover [aangever] heeft schuldig gemaakt aan oplichting dan wel verduistering voor een bedrag van ruim 2,6 miljoen euro.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 juli 2017 tegenover [aangever] schuldig heeft gemaakt aan oplichting (primaire feit) en hem daarbij op de in de tenlastelegging genoemde manier ertoe heeft bewogen om grote geldbedragen naar haar over te maken. Ten aanzien van de onderdelen die zien op de gelden die zijn verstrekt ten behoeve van de (medicijnen voor en de reis van de) zieke zoon van verdachte, het startkapitaal en de huur van de salon, het levensonderhoud voor verdachte, de tante Agaathlening en de zaalhuur van de kerk (zie het schriftelijk requisitoir) is de officier van justitie van mening dat deze niet onder de oplichting vallen en dat verdachte daarvoor vrijgesproken dient te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat er ten aanzien van een groot aantal bedragen geen sprake is van oplichting, omdat aangever – vanwege zijn relatie met verdachte – zelf het initiatief heeft genomen om deze kosten te vergoeden en haar op die manier te helpen. Het gaat hierbij om de huur van de [adres 2] te Amsterdam, de bijdrage aan medische kosten voor de zoon van verdachte, de opstartkosten en huur van de salon van verdachte, de huur van de etage boven de salon en de zaalhuur van de kerk. Wat betreft de overige bedragen heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat aangever is opgelicht door verdachte. Verdachte heeft verklaard dat aangever haar juist heeft gebruikt als katvanger/strovrouw in zijn witwasconstructie. Deze verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] en door het feit dat aangever in de periode van 2011 tot en met 2017 grote contante bedragen op zijn bankrekening heeft gestort. Het feit dat het volstrekt ongeloofwaardig is dat aangever geld bleef overmaken zonder dat hij over contactgegevens of bewijsmiddelen beschikte, de omslachtigheid waarmee geld – via verdachte – overgemaakt moest worden en het feit dat aangever de stem van verdachte – in haar rol als “ [naam 1] ” of “ [naam 2] ” – aan de telefoon niet zou hebben herkend, sterkt de verdediging in haar conclusie dat aangever alles zelf verzonnen heeft. Dit zou ook verklaren dat aangever de oplichtingshandelingen van verdachte niet zou hebben doorzien, terwijl anderen, zoals mevrouw [naam 3] en mevrouw [naam 4] , dit wel meteen doorzagen.
Voorts is de verdediging van mening dat de verklaring van aangever niet voor het bewijs gebruikt kan worden nu deze verklaring niet betrouwbaar is én vanwege het ontbreken van de effectieve mogelijkheid om het ondervragingsrecht uit te oefenen door de verdediging. Dit is, onder verwijzing naar het Vidgenarrest van het EHRM, in strijd met artikel 6 EVRM. De verdediging concludeert dat op grond hiervan het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat er sprake is van oplichting, acht de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen dat aangever door het gebruik van oplichtingsmiddelen is bewogen tot afgifte van geld. Van aangever mocht, gelet op zijn verstandelijke vermogens en kennis van zaken, worden verwacht dat hij de evident onjuiste voorstelling van zaken doorzag.
Voor zover de rechtbank toch oordeelt dat sprake is van oplichting, heeft te gelden dat het maximale oplichtingsbedrag dat bewezen kan worden op grond van de aangifte en bijbehorende onderbouwing € 1.057.978,- bedraagt. Partiële vrijspraak dient te volgen voor het resterende bedrag nu niet concreet is aangegeven met welk doel aangever dit bedrag heeft overgemaakt, deze bedragen zien op niet ten laste gelegde feitelijkheden waarmee hij tot afgifte zou zijn bewogen of omdat deze bedragen door anderen – niet zijnde aangever – zijn overgemaakt op de rekening van verdachte.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is de verdediging van mening dat niet tot een bewezenverklaring van verduistering kan worden gekomen. De bedragen die naar verdachte zijn overgemaakt en die niet afkomstig waren van aangever zelf kunnen niet verduisterd zijn door verdachte, omdat zij deze bedragen niet anders dan uit misdrijf onder zich heeft gehad. De bedragen die wel rechtstreeks van aangever afkomstig waren, betroffen deels giften die verdachte evenmin verduisterd kan hebben. Of de overige bedragen zijn geleend, kan niet bewezen worden, mede omdat verdachte heeft verklaard dat zij deze bedragen contant heeft teruggegeven aan aangever en het uitgeven van geleend geld of het niet aflossen van een lening geen verduistering is (HR 3 juli 2012, ECLI:HR:2012:BW5723).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 juli 2017 – direct of via (gebruikmaking van) de rekeningen van (een) ander(en) – van [aangever] een (gesaldeerd) bedrag van € € 2.624.459,31 op haar bankrekeningen gestort heeft gekregen. Verdachte heeft ter zitting ook erkend dat zij dit bedrag op haar bankrekeningen heeft ontvangen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat [naam 5] dezelfde persoon is als “ [naam 6] ” en – in de hoedanigheid van “mevrouw [naam 6] ” – besprekingen heeft gevoerd met aangever en een groot aantal brieven per e-mail heeft gestuurd aan verdachte. Deze brieven waren opgesteld in het kader van een tweetal projecten, te weten de grondverkoop in Suriname en het vrijmaken van een erfenis van een tante van verdachte en betroffen grotendeels mededelingen over allerlei kosten die betaald moesten worden (belastingen, zegelrechten, landmetingen, etc.) om deze projecten te kunnen laten doorgaan. Verdachte heeft deze brieven vervolgens – met weglating van het e-mailadres van [naam 5] – doorgestuurd naar aangever [aangever] teneinde hem de in de mails genoemde kosten/bedragen te laten betalen. Uit de door verdachte ontvangen bedragen van aangever, blijkt ook dat hij de in de e-mails genoemde bedragen heeft overgemaakt.
Verder stelt de rechtbank vast dat de personages van [naam 1] (een vermeende collega van mevrouw [naam 6] , verbonden aan het kantoor in Brussel) en [naam 2] (“ [naam 2] ”, een vermeende tante van verdachte die zich ontfermde over de verdeling van de erfenis van [naam 7] , die getrouwd was geweest met een rijke Canadees) fictief zijn geweest. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte degene is geweest die deze rollen steeds vertolkte op het moment dat er telefonisch contact werd opgenomen met aangever om te melden dat er geld nodig was om het vrijkomen van geld uit de overdracht van grond in Suriname of de erfenis te kunnen realiseren.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere keren tegen aangever heeft verteld dat zij van hem in verwachting was, dat ze in (oktober) 2014 was bevallen van een tweeling en in (oktober) 2015 van een drieling, waarvan alle kindjes zijn komen te overlijden. In november 2016 zou verdachte wederom bevallen zijn van een tweeling, waarvan enkel dochter [naam 8] het overleefde. Al deze zwangerschappen zijn echter fictief geweest.
Ten aanzien van een groot deel van de feitelijke handelingen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, heeft de verdediging geen inhoudelijk verweer gevoerd. Wel heeft de verdediging betwist dat er sprake is van oplichting. Volgens de verdediging is er veelal sprake van “golddigger gedrag” aan de zijde van verdachte en van een rijke fantasie aan de zijde van aangever.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het geheel aan feiten en omstandigheden in deze zaak zich laat kwalificeren als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr).
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, WvSr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik de ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld. Eén van de in dit artikel genoemde oplichtingsmiddelen betreft het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid. Hierbij gaat het er in de kern om of het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de persoon van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid. Bij listige kunstgrepen, een ander in voormeld artikel genoemd oplichtingsmiddel gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling. Bij het gebruik van het derde oplichtingsmiddel “een samenweefsel van verdichtsels” gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Daarvan is niet slechts sprake indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Met de woorden “bewogen tot” wordt het oorzakelijk verband beschreven tussen het aanwenden van een bedrieglijk middel en een bepaald resultaat, bestaande in de gedraging van de bedrogene. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van de voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang. Om te kunnen spreken van “bewogen tot” moet voldoende aannemelijk zijn dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het specifieke en wederrechtelijke karakter van oplichting wordt geconcretiseerd in de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen. Met het hanteren van een of meer oplichtingsmiddelen handelt de verdachte op een specifieke, voldoende ernstige, bedrieglijke wijze, waarmee de verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
Uit de aangifte en het verslag dat aangever heeft opgesteld volgt dat hij verdachte in 2009 heeft leren kennen via de sekssite [website] en al snel na het eerste telefonische contact heeft afgesproken met verdachte. Tijdens die eerste afspraak was er al meteen sprake van (onbeschermde) seks. Aangever raakte verblind door verliefdheid, doordat verdachte hem het gevoel gaf dat er geen betere minnaar bestond dan hij, waarbij verdachte ook vertelde dat de relatie met haar huidige partner ten einde was gekomen omdat ze verliefd was geworden op aangever. Hierdoor ontstond er een liefdes- en vertrouwensrelatie tussen aangever en verdachte. In het kader daarvan heeft aangever diverse geldbedragen overgemaakt naar verdachte om haar te helpen met huurkosten, de zorg voor haar zoon en het verwezenlijken van haar droom, een eigen beautysalon. In 2012 deed verdachte aangever een voorstel om te investeren in hout in Suriname. Aangever zou door de rijke vader van verdachte – vanwege de relatie tussen aangever en verdacht – zijn uitverkoren om te investeren in dit project waar vele mensen voor in de rij stonden. Hierbij is aangever voorgehouden dat de opbrengst aanzienlijk zou zijn en dat hij hierin mee zou delen. In de daaropvolgende periode heeft verdachte aangever verteld dat haar vader haar gronden had geschonken die verkocht zouden worden en een grote opbrengst zouden opleveren (2,3 miljoen euro) en dat verdachte een erfenis van 1,7 miljoen euro zou ontvangen van een overleden tante ( [naam 7] ). In het kader van deze “projecten” heeft verdachte aangever – middels e-mails van “mevrouw [naam 6] ” en telefoongesprekken gevoerd in de hoedanigheid van “mevrouw [naam 1] ” en “ [naam 2] ” – steeds verzocht om geld, zodat verdachte bepaalde voor uitkering benodigde betalingen kon verrichten en afwikkelingskosten, zegelrechten, landmeetkosten, belastingen en vele andere onverwachte kosten kon voldoen. Al deze betalingen door verdachte zouden uiteindelijk leiden tot het beloofde aandeel in de opbrengst dat de door aangever geïnvesteerde gelden ruimschoots zou compenseren. Aangever werd door de verhalen van verdachte telkens bewogen tot het blijven afgeven van geld, in de hoop daarmee - zoals hem steeds werd toegezegd - zijn reeds uitgeleende geld terug te krijgen. Daar komt bij dat [naam 6] en [naam 1] meldden dat aangever zijn ingelegde geld kwijt zou zijn als hij niet opnieuw met geld over de brug zou komen. Door telkens toezeggingen te doen dat het reeds geleende geld terug zou komen als aangever een extra betaling zou doen, heeft verdachte keer op keer bij aangever het vertrouwen gewekt in een goede afloop. Deze goede afloop is er niet gekomen en verdachte heeft niets aan aangever terugbetaald.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat aangever op de hoogte was van de fictieve personages van [naam 6] (gespeeld door [naam 5] ), [naam 1] en [naam 2] (beide gespeeld door verdachte) en dat dit hoorde bij het spel dat zij samen speelden in het kader van de witwaspraktijken van aangever. Ook zou aangever volgens verdachte de opdrachtgever zijn van de vele mails die door [naam 5] (als [naam 6] ) zijn opgesteld – en via verdachte naar aangever zijn doorgestuurd – om hem vervolgens geld over te laten maken naar verdachte. Verdachte zou dat geld vervolgens weer contant opnemen en aan aangever teruggeven. Deze hele constructie zou door aangever zijn bedacht om bij anderen geld te kunnen lenen, om aan zijn schuldeisers te kunnen verklaren waar het geld naartoe ging en om rekeningen te zuiveren. Aangever zou het contante geld vervolgens hebben geïnvesteerd in een vakantiepark in Italië. Dit hoorde allemaal bij het plan van aangever om te kunnen gaan rentenieren van het geld.
De bij de overboekingen aan verdachte vermelde omschrijvingen “lening” zouden niet kloppen volgens verdachte, want zij heeft behalve de tante Agaathlening nooit geld van aangever geleend. Ook was verdachte er niet van op de hoogte dat aangever geld van anderen naar haar overmaakte.
Voorts heeft verdachte verklaard dat zij in het kader van een fetisj van aangever meerdere keren zou hebben gedaan alsof ze zwanger van hem was en dat ze samen meerdere kinderen hadden, van wie uiteindelijk slechts één kind in leven was gebleven. Aangever werd hier seksueel opgewonden van en het gaf hem een goed gevoel. Datzelfde gold voor het spelen van de rollen van ‘mevrouw [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ door verdachte. Verdachte speelde dit fantasiespel van aangever mee om hem te “pleasen”.
Als verklaring voor haar luxe levensstijl heeft verdachte verklaard dat zij geld van aangever (maximaal € 50.000,-) en van haar vader (totaal € 300.000,-) had gekregen, dat [naam 9] bedragen voor haar voorschoot en dat zij aanzienlijke fooien kreeg in de beautysalon.
Tot slot heeft verdachte verklaard dat aangever zichzelf expres failliet heeft laten verklaren, zodat hij van zijn schulden verlost zou zijn.
De rechtbank stelt vast dat het dossier veel aanwijzingen bevat die de verklaring van verdachte tegenspreken. Zo blijkt van de door verdachte veronderstelde fetisj (zwangerschap/baby’s) en fantasiespellen niets uit het dossier. Uit diverse tapgesprekken en (daarop volgende) sms-berichten van aangever aan verdachte volgt juist dat aangever in het geheel niet op de hoogte was van het feit dat de zwangerschappen en baby’s niet echt waren en dat hij niet wist dat hij verdachte aan de telefoon had als hij met “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” sprak. Ook de totale ontreddering van aangever in het verhoor van 11 juli 2017 toen hij van de politie te horen kreeg dat verdachte geen kinderen met hem had, dat hun dochter [naam 8] niet bestond en dat “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” beiden met het telefoonnummer van verdachte naar hem belden, sterken de rechtbank in haar overtuiging dat aangever geen spel speelde maar in de volle overtuiging verkeerde dat de door verdachte geschetste feiten en omstandigheden werkelijkheid waren.
Ook heeft de politie onderzoek gedaan naar het verhaal van verdachte. In het kader van dit onderzoek zijn op verzoek van de verdediging de telefoon en e-mail van aangever volledig uitgepluisd om te achterhalen of er (e-mail)contact heeft plaatsgevonden tussen aangever en [naam 5] . Hiervan bleek geen sprake te zijn, terwijl er wel veelvuldig (e-mail)contact tussen verdachte en [naam 5] heeft plaatsgevonden. Van de aantekeningen die verdachte gemaakt zou hebben, in opdracht van aangever, omtrent hetgeen zij door moest geven aan [naam 5] voor het opstellen van de e-mails, heeft de politie ook niets teruggevonden tijdens de doorzoekingen op diverse adressen. Onderzoek naar eventuele investeringen in een vakantiepark in Italië heeft uitgewezen dat aangever vóór 2001 geld heeft geleend aan een zakelijke relatie van hem. Dit geld is weer terugbetaald aan aangever en van overige aandelen of betrokkenheid bij een vakantiepark is niet gebleken. In de telefoon en e-mail van verdachte is geen enkele link met Italië of een Italiaans vakantiepark aangetroffen.
Daarnaast zijn er verschillende getuigen gehoord. Mevrouw [naam 3] , de partner van aangever, heeft een verklaring afgelegd die het verhaal van aangever ondersteunt met betrekking tot het overmaken van geldbedragen door aangever aan verdachte in verband met de overdracht van gronden in Suriname, de uitbetaling van een erfenis en de baby’s [naam 10] en [naam 8] . Ook de toenmalige partner van verdachte, de heer [naam 9] , is gehoord en heeft verklaard dat verdachte geld had geleend bij een financieel adviseur genaamd [aangever] . Het feit dat verdachte geld heeft geleend en niet gekregen van aangever, vindt eveneens ondersteuning in het tapgesprek tussen verdachte en aangever op 15 juni 2017 waarin verdachte zegt
“…ik krijg geld en dan geef ik je gewoon wat ik je moet betaald”en in het tapgesprek van 28 juni 2017, waarin verdachte zegt
“Luister luister. Je weet dat een blanke man mij geld heeft geleend. In Nederland. Ik ben een blanke man geld verschuldigd. En nu heeft de blanke man(ntv)advocaat…ik ben een blanke geld verschuldigd, dat is nu al jaren”.
Mede gelet op bovenstaande bewijsmiddelen – die sterk afbreuk doen aan de verklaring van verdachte – acht de rechtbank het verhaal van verdachte volstrekt onaannemelijk. Verdachte spreekt zichzelf op verschillende onderdelen tegen. Zij heeft bovendien haar stellingen op geen enkele wijze onderbouwd, ondanks haar aankondiging tijdens haar verhoor in 2017 - die zij later heeft herhaald en waar de politie haar in 2018 nogmaals aan heeft herinnerd - om die schriftelijk aan te leveren. Aangever daarentegen heeft zijn aangifte en nadere verklaring uitvoerig schriftelijk toegelicht en onderbouwd met diverse, objectieve en verifieerbare stukken.
Nu de verklaring van aangever op een groot aantal onderdelen steun vindt in overige (objectieve) bewijsmiddelen, zal de rechtbank van de juistheid van zijn verklaring uitgaan.
De verklaring van verdachte dat aangever zichzelf bewust failliet zou hebben laten verklaren om zodoende van zijn schulden te zijn verlost, klopt evenmin. Bij een persoonlijk faillissement, zoals het geval is bij aangever, blijven de schulden niet alleen bestaan, maar worden zij zelfs hoger door de daarmee gemoeide kosten, waaronder het salaris van de curator. Gelet op de universitaire fiscale achtergrond van aangever en zijn jarenlange ervaring als belastingadviseur, gaat de rechtbank ervan uit dat hij dit wist. Uit de getapte telefoongesprekken valt ook af te leiden dat aangever zich grote zorgen maakt over het dreigende faillissement.
De rechtbank is gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen van oordeel dat het handelen van verdachte te kwalificeren is als oplichting door het aannemen van een valse naam ( [naam 1] en [naam 2] ), het aannemen van een valse hoedanigheid, namelijk die van betrouwbare liefdespartner en rijk persoon, en een samenweefsel van verdichtsels (erfenis, verkoop van grond in Suriname, fictieve zwangerschappen). Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat aangever mede onder invloed van de door de desbetreffende oplichtingsmiddelen in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is bewogen tot de afgifte van verschillende geldbedragen.
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake kan zijn van oplichting omdat aangever – gelet op zijn verstandelijke vermogens – de door verdachte geschetste onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank misbruik gemaakt van de ontstane relatie tussen haar en aangever, een (veel) oudere man die behoefte had aan seks die hij miste in de relatie met zijn vriendin en wel kreeg bij verdachte. Verdachte plaatste hem bovendien op een voetstuk. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat aangever de in de gedragingen van verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. De langdurige relatie tussen verdachte en aangever, waarin samen toekomstplannen werden gemaakt, werd gesproken over trouwen, waarbij verdachte diverse keren (zogenaamd) zwanger was van aangever en zij samen verdrietig waren over het (vermeende) overlijden van deze kinderen, gaven aangever ook geen aanleiding om achterdochtig te zijn. Daarnaast heeft verdachte voor besprekingen met [aangever] en e-mails aan [aangever] [naam 5] ingezet als ‘ [naam 6] ’. Gelet op de notariële achtergrond van [naam 5] en het door haar gebezigde juridische taalgebruik is het niet onbegrijpelijk dat zij ter zake kundig en betrouwbaar op aangever overkwam. In het proces-verbaal waarin de tussen aangever en verdachte gevoerde telefoongesprekken zijn opgenomen, leest de rechtbank de hoop en het vertrouwen van aangever dat hij zijn geleende geld terugkrijgt. Hij heeft zich weliswaar afgevraagd of verdachte hem ooit zou terugbetalen, maar elke keer liet hij zich door nieuwe leugens van verdachte geruststellen en bleef hij geld overmaken. Dit is niet onbegrijpelijk, gelet op die nieuwe leugens en de gepretendeerde relatie, waarin aangever – zelfs nadat hij was aangehouden – het volste vertrouwen had.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde bestanddelen – en de bijbehorende bedragen - omtrent de medicijnen van de zoon van verdachte, het startkapitaal voor de beautysalon, het levensonderhoud van verdachte, de tante Agaathlening, de zaalhuur van de kerk en de huur van de verdieping boven de beautysalon - is de rechtbank van oordeel dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze bedragen door aangever aan verdachte zijn overgemaakt in het kader van oplichting, dan wel bedoeld waren als gift, dan wel vast staat dat het een lening betreft. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze onderdelen. Voor de overige onderdelen van de tenlastelegging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft opgelicht. Voorts is de rechtbank – met de verdediging – van oordeel dat de feitelijkheden die volgens aangever tot afgifte van geld hebben geleid, maar niet zijn opgenomen in de tenlastelegging (lease-auto, landbouwmachines Ghana en opkoop van goud in de jaren 2010-2012) niet mogen worden meegenomen in het vaststellen van het uiteindelijke totale oplichtingsbedrag. De vraag die dan vervolgens moet worden beantwoord, is wat het concrete bedrag is waarvoor verdachte aangever heeft opgelicht. Ondanks de vele bankoverschrijvingen in het dossier is een concreet oplichtingsbedrag niet eenvoudig vast te stellen, mede gelet op de verschillende geldstromen die er (heen en weer) zijn geweest voor vele verschillende doelen. Wel staat vast dat aangever in totaal een bedrag van € 2.614.719,31 aan verdachte heeft overgemaakt en dat verdachte een bedrag van € 35.260,- heeft teruggestort, zodat netto een bedrag van
€ 2.579.459,31 euro resteert dat verdachte van aangever heeft ontvangen, te vermeerderen met het bedrag van de tante Agaathlening van € 45.000,-, derhalve in totaal € 2.624.459,31. [verdachte] heeft ook erkend dat zij dit bedrag van aangever heeft ontvangen. Verdachte heeft echter ook verklaard, toen zij door de politie werd geconfronteerd met het gegeven dat zij een bedrag van € 1.719.512,92 contant van haar rekeningen heeft opgenomen, dat zij dit bedrag inderdaad (in delen) heeft opgenomen, maar ook dat zij dit heeft teruggegeven aan aangever. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte op dit punt van het teruggeven van het geld aan [aangever] in strijd met de waarheid heeft verklaard. In het dossier bevindt zich immers alleen maar bewijs voor het feit dat aangever geen, of nauwelijks, geld van verdachte heeft ontvangen. Er is op geen enkele manier gebleken, noch zijn daar aanwijzingen voor in het dossier te vinden, dat verdachte dit bedrag van in totaal € 1,7 miljoen aan aangever heeft teruggegeven. Het was juist aangever die jarenlang geld is blijven geven aan verdachte, daarvan niets terugzag en uiteindelijk op verzoek van zijn schuldeisers failliet is verklaard, nadat hij eerst zijn volledige privévermogen aan verdachte had overgemaakt. De (sinds 2012) sobere levensstijl van aangever versus de luxueuze uitspattingen van verdachte, die uit haar inkomen niet te verklaren zijn en waarvoor zij ondanks toezeggingen geen begin van onderbouwing heeft gegeven, onderstrepen nogmaals de onjuistheid van haar verhaal. De rechtbank merkt de verklaring van verdachte om die reden aan als kennelijk leugenachtig en bedoeld om de waarheid te bemantelen; zij zal deze als zodanig bezigen voor het bewijs van het bedrag waarvoor aangever is opgelicht. Aangever heeft verklaard dat hij in totaal € 2.622.861,- aan verdachte heeft overgemaakt. Uit de onderbouwende stukken in het dossier valt af te leiden dat aangever per saldo € 2.624.459,31 heeft overgemaakt. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van aangever op dit punt.
Aangever heeft zelf verklaard dat van het bedrag van € 2.622.861,- 1,8 miljoen euro is besteed aan kosten voor de erfenis en de verkoop van grond in Suriname. Deze twee onderdelen van de oplichting zijn door de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaard. Nu verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd over de besteding van 1,7 miljoen euro die zij van aangever heeft ontvangen, in samenhang bezien met de verklaring van aangever dat 1,8 miljoen euro is overgemaakt vanwege de oplichtingshandelingen die zien op de verkoop van grond in Suriname en het verkrijgen van de erfenis, gaat de rechtbank, in het voordeel van verdachte, er vanuit dat verdachte aangever in totaal voor een bedrag van 1,7 miljoen euro heeft opgelicht. Nu het een schatting betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding hierbij nog de bedragen van € 2.500,- aan huurbetalingen voor de [adres 2] , of de investering in bosbouw/hout in Suriname van ruim € 50.000,- op te tellen, welke onderdelen van de tenlastelegging ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Medeplegen
Medeverdachte [naam 5] is weliswaar niet vanaf het begin betrokken geweest bij de oplichtingshandelingen, maar uit de feitelijke gang van zaken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat – in ieder geval in de periode van 13 september 2013 tot en met 10 mei 2017 – verdachte en medeverdachte [naam 5] beiden een onmisbare schakel waren in het geheel. Elke verdachte had een eigen onmisbare rol van voldoende betekenis, met dien verstande dat verdachte de opdrachtgever was en medeverdachte [naam 5] degene was die, in haar hoedanigheid van mevrouw [naam 6] , [aangever] tweemaal heeft ontmoet en de mails opstelde en verstuurde op grond waarvan aangever telkens weer geldbedragen op de rekeningen van verdachte overmaakte. Gelet hierop staat voor de rechtbank vast dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam 5] in de beïnvloeding van aangever en dat beiden een substantiële bijdrage hebben geleverd om aangever ertoe te bewegen (grote) geldbedragen over te blijven maken op de rekeningen van verdachte.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting in vereniging.
Verweren met betrekking tot de verklaring van aangever
De verdediging heeft gesteld dat de aangifte onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Daarnaast heeft aangever zich als getuige bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht beroepen, waardoor de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad deze getuige te ondervragen. Gebruik van de aangifte levert dan ook een schending op van artikel 6 EVRM, nu de verklaring van aangever ‘
sole and decisive’ is in deze zaak.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Wat aangever heeft verklaard, kan immers voor een groot deel worden onderbouwd met objectieve stukken, zoals bankoverschrijvingen, tapgesprekken en e-mailberichten. Daarnaast vindt de aangifte op onderdelen steun in de getuigenverklaringen van [naam 3] (de partner van aangever) en [naam 9] (de toenmalige partner van verdachte). Aangever heeft zich ook veel moeite getroost om stukken aan te dragen ter onderbouwing van zijn verklaring, waarbij hij zijn eigen rol niet heeft verbloemd en zichzelf ook heeft belast. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat aangever de waarheid heeft verteld.
Voorts overweegt de rechtbank dat de verdediging op grond van artikel 6 lid 3 onder d EVRM het recht heeft om getuigen te ondervragen. Hierbij moet het gaan om een effectieve ondervragingsmogelijkheid. De rechtbank stelt vast dat hiervan in dit geval geen sprake is geweest, omdat aangever zich als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris heeft beroepen op zijn verschoningsrecht.
Nu het aan effectieve ondervragingsmogelijkheden heeft ontbroken, moet aan de hand van de in de jurisprudentie ontwikkelde “sole or decisive-rule” worden beoordeeld of het bewijs voor het ten laste gelegde feit uitsluitend of in beslissende mate berust op de verklaringen van aangever die niet effectief kon worden ondervraagd door de verdediging. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangever weliswaar een aanzienlijke basis vormen voor het dossier tegen verdachte en de daaruit voortvloeiende verdenkingen, maar dat daarnaast ook sprake is van ander – objectief – (steun)bewijs, zoals de bankafschriften en tapgesprekken, maar ook de getuigenverklaringen van [naam 3] en [naam 9] . Het bewijs is dan ook niet uitsluitend of in beslissende mate gestoeld op de verklaringen van aangever.
Dat de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het recht om aangever te ondervragen, staat onder deze omstandigheden dan ook niet in de weg aan het gebruik van diens verklaring voor het bewijs. Het verweer wordt daarom verworpen.
Tot slot wijst de rechtbank de ter zitting door de verdediging gedane verzoek om deze zaak aan te houden totdat de zaak tegen aangever onherroepelijk is en hij zich niet meer op zijn verschoningsrecht kan beroepen af. Datzelfde geldt voor het voorwaardelijke verzoek om aangever als getuige te horen, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 01 oktober 2009 tot en met
10juli 2017 te
Breda, en/of te Amsterdam en/of te Duivendrecht en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en een valse
hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten afgifte van meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer
1,7 miljoeneuro
hebbende verdachte en/of haar mededader met vorenomschreven oogmerk
zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- bij hun eerste afspraak
via website [website]aan die [aangever] voorgesteld om naar een hotel te gaan en daar een kamer te huren en toen aldaar onbeschermde seks met die [aangever] gehad en
- vervolgens een sms-je aan [aangever] verzonden en voorgesteld elkaar in Amsterdam te ontmoeten en bij die ontmoeting aan [aangever] het idee gegeven dat er geen betere minnaar bestond dan hij en
- ( (vervolgens) in de loop van bovengenoemde periode een seksuele relatie en/of
een liefdesrelatie met die [aangever] opgebouwd
en
- bij hun volgende (derde) afspraak verteld dat zij ruzie had gehad met haar toenmalige partner, de heer [naam 9] met wie ze samenwoonde en dat zij niet had kunnen verbergen dat zij verliefd was geworden op een ander
en dat die [naam 9] haar daarom had buitengezet en dat zij, verdachte zou intrekken bij een nicht en haar partner (in de [adres 2] te Amsterdam) en dat zij, verdachte, voor haar kamer 500,-- euro huur per maand moest betalen en dat zij, verdachte, dat geld niet had en aan [aangever] gevraagd of hij de huur kon betalen, waardoor die [aangever] werd bewogen tot betaling van die huur (in de periode van november 2009 tot en met maart 2010 2.500,-- euro)
en
- aan die [aangever] verteld dat hij op grond van zijn relatie met haar, verdachte, door haar vader was uitverkoren om te investeren in hout in Suriname en dat er mensen bij haar vader (de heer [naam 11] ) in de rij stonden om deel te kunnen nemen aan dit project en een kopie van een schrijven van de minister van Natuurlijke Hulpbronnen en Energie aan die [aangever] overhandigd, waardoor die [aangever] werd bewogen tot een afgifte van 50.700,-- euro ter zake investering in hout
en
- ( eind augustus 2012) aan die [aangever] verteld dat zij een erfenis tegoed had van haar overleden [naam 7] die getrouwd was met een rijke Canadees en dat de uitbetaling van die erfenis eind 2012 zou plaatsvinden en aan [aangever] verteld dat hij een deel van de erfenis van haar, verdachte, uitbetaald zou krijgen en verteld dat haar tante alles zou regelen
en vervolgens op vragen van [aangever] (onder meer op 7 mei 2013) waar het geld van de erfenis bleef, aan die [aangever] verteld dat de uitbetaling van de erfenis was vertraagd omdat een Nederlandse notaris frauduleus gehandeld zou hebben en dat die notaris met geld gespeculeerd had op de aandelenmarkt
en verteld dat de tante die de erfenis regelde toen had besloten om alles over te dragen aan haar eigen notaris in Brussel en verteld dat die tante in Franrijk woonde
en
(telkens) verteld dat er problemen waren met de verdeling van de erfenis onder de erfgenamen en/of dat er extra kosten gemaakt moesten voordat de erfenis kon worden afgewikkeld en/of uitgekeerd, en/of dat bij gebreke van betaling van die (extra) kosten de uitbetaling van die erfenis zou worden geblokkeerd/niet door zou gaan,
(mede) waardoor [aangever] telkens werd bewogen tot betaling van die extra kosten ten behoeve van de uitbetaling van die erfenis
en
- verteld dat zij, verdachte, nog heel veel grond in haar geboortedorp in [geboorteplaats] bezat en verteld "Je hebt een zeer rijke vriendin, daar moet je zuinig op zijn" en verteld dat haar vader aan haar die grond had geschonken en dat er kopers voor die grond werden gezocht
en
- hebbende een zekere "mevrouw [naam 6] " - zijnde een fictieve rol van haar, verdachte ‘s mededader, te weten [naam 5] - toen [aangever] (op 24 juli 2013) een keer met haar, verdachte, in Almere was, (toevallig) haar, verdachte, opgebeld, bij welk telefoongesprek zij, verdachte heel opgewonden klonk en zei: "dat is geweldig nieuws" en vervolgens tegen die " [naam 6] " zei: “mijn accountant is hier toevallig, ik zal hem u even geven” en de telefoon aan die [aangever] overhandigd en
hebbende die "mevrouw " [naam 6] " bij gelegenheid van dat telefoongesprek zich voorgesteld als zijnde de zaakwaarnemer van de familie [familienaam] uit Suriname en aan die [aangever] een verhaal verteld over de verkoop van de grond in Suriname aan Franse wijnboeren, die heel erg vermogend waren en de grond graag wilden kopen en dat voor de ontsluiting van de grond kosten voor landmeters e.d. gemaakt moesten worden, in totaal ruim 40.000,-- euro en
dat het een "golden opportunity' was voor [verdachte] ,
en
hebbende zij, verdachte, aan die [aangever] verteld dat als die kosten (van de landopmeting) niet betaald zouden worden de koop niet door zou gaan en de volgende koper wel eens jaren op zich zou kunnen laten wachten en
hebbende zij, verdachte, die [aangever] gewezen op haar, verdachte ‘s, beroerde financiële situatie en
- verteld dat hij als bonus 10% van de opbrengst zou ontvangen en dat het ging over een bedrag van ruim een miljoen euro voor deze grond, waardoor die [aangever] werd bewogen tot afgifte/betaling van twee geldbedragen van respectievelijk 20.000,-- euro en 20.987,-- euro
en (in het eerste halfjaar van 2014) verteld dat er steeds allerlei kosten betaald moesten worden voor het project (de verkoop van de grond) in Suriname, waardoor die [aangever] werd bewogen tot betaling van ongeveer 70.000,-- euro
en
- vervolgens een afspraak (in een café op de Weteringschans te Amsterdam) geregeld met mevrouw " [naam 6] " (zijnde medeverdachte [naam 5] ), (die daarvoor speciaal uit Suriname was overgekomen) en bij welke bespreking mevrouw " [naam 6] " (medeverdachte [naam 5] ) aan [aangever] eigendomsaktes van de grond, een concept koopovereenkomst met de Franse wijnboeren en stukken van de schenking van vader [naam 11] aan zijn dochter, heeft getoond en laten zien en gesproken over de problemen die de Fransen hadden gehad met de Franse belastingdienst, waardoor de koop van de grond in Suriname ernstig was vertraagd en dat die problemen inmiddels zouden zijn opgelost en
- vervolgens wederom een bespreking met mevrouw " [naam 6] " (zijnde medeverdachte [naam 5] ) geregeld, bij welke bespreking door " [naam 6] " (zijnde medeverdachte [naam 5] ) werd verteld dat er in Suriname te weinig zegelrechten en belastingen betaald waren zodat de Surinaamse autoriteiten de verkoop wel eens zouden kunnen gaan blokkeren en werd er verteld dat zonder betaling van die extra zegelrechten en belastingen de verkoop van
die grond niet door zou kunnen gaan en
- vervolgens heeft die mevrouw " [naam 6] " (zijnde medeverdachte [naam 5] ) 43 e-mails aan die [aangever] verzonden met als inhoud/strekking - kort en zakelijk weergegeven - dat er allerlei extra kosten betaald moesten worden voor het project/de verkoop van de grond
in Suriname, waaronder zegelrechten, overdrachtsbelasting, notariskosten en kosten voor landmeters, en in die mails aangegeven dat bij gebreke van betaling van die extra kosten de verkoop van die grond in Suriname niet zou doorgaan, (mede) waardoor die [aangever] telkens werd bewogen tot het overmaken van geld ter betaling van die vermeende/aangevoerde kosten
en
hebbende zij, verdachte,
- verteld over de te verwachten hoge opbrengsten van 2,3 miljoen euro voor de gronden in Suriname en van ongeveer 1 miljoen voor de erfenis en verteld dat zij nog meer grond in Suriname bezat met een geschatte waarde van 1,2 miljoen euro die nog niet verkocht was, waardoor die [aangever] telkens werd bewogen tot betaling van die vermeende/aangevoerde kosten ten behoeve van de verkoop van die grond in Suriname
en
- de rol van de (fictieve) mevrouw " [naam 1] " gespeeld, hebbende zij, verdachte
medio 2014 aan [aangever] verteld over een mevrouw " [naam 1] " die zogenaamd een collega van mevrouw [naam 6] was, verbonden aan een kantoor te Brussel en verteld dat mevrouw " [naam 1] " op verzoek van haar, verdachte, de zaken met de [naam bank] zou gaan afhandelen en verteld dat de [naam bank] heel kritisch was over de herkomst van het geld uit Suriname en dat de [naam bank] een hele waslijst aan vragen had en/of had geregeld dat de opbrengst van de verkoop van de grond in Suriname door de [naam bank] rechtstreeks op de rekening van hem ( [aangever] ) zou worden gestort/overgeboekt
en
- hebbende zij, verdachte, in haar rol van de (fictieve) mevrouw " [naam 1] " op oudejaarsavond 2015 [aangever] opgebeld met de mededeling dat alles in orde was en dat de [naam bank] in januari 2016 zou gaan uitbetalen
en
- op 23 juni 2016 [aangever] opgebeld met de mededeling dat de betaling aan hem nog niet was uitgevoerd omdat er sprake was van ontduiking van belasting in Suriname en dat er alsnog 60.000,-- euro moest worden afgedragen, (mede) waardoor die [aangever] telkens werd bewogen tot betaling van die vermeende/aangevoerde kosten ten behoeve van de verkoop van die grond in Suriname
en
hebbende zij, verdachte een (aantal) (fictieve) zwangerschap(pen) voorgewend,
waardoor die [aangever] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften
van bedragen van in totaal ongeveer
1,7 miljoen euro.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek van voorarrest, waarbij hij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verzoekt de verdediging rekening te houden met de schending van de redelijke termijn en met het feit dat verdachte financieel enorm in de problemen is gekomen nadat aangever de aan verdachte overgemaakte bedragen als haar inkomen heeft opgegeven bij de Belastingdienst.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met haar jarenlange verhalen en leugens aangever ongeveer 1,7 miljoen euro afhandig gemaakt. Aangever was op zoek naar een seksuele relatie toen hij verdachte leerde kennen en dacht in haar een echte vriendin gevonden te hebben. Gedurende een periode van bijna acht jaar heeft verdachte zich in strijd met de waarheid voorgedaan als de exclusieve liefdespartner van aangever en heeft zij ervoor gezorgd dat er een vertrouwensrelatie is ontstaan. Vervolgens heeft verdachte op harteloze en meedogenloze wijze misbruik gemaakt van deze vertrouwensrelatie. Telkens weer vroeg zij aangever om geld, waarbij ze op zijn emoties inspeelde en/of seks met hem had als hij vragen stelde of niet meteen wilde betalen. Verdachte ging daarin zelfs zover dat zij diverse zwangerschappen, geboortes, ziektes en overlijden van kinderen heeft voorgewend om verdachte ertoe te bewegen om geld naar haar te blijven overmaken. Zelfs zwangerschapsmoeheid, -misselijkheid, babyfoto’s, babystemmen en geacteerde diepe rouw na het verlies van kinderen werden hierbij gebruikt.
Verdachte heeft aangever in het vooruitzicht gesteld dat hij het geld dat hij onder andere had geïnvesteerd in de verkoop van grond in Suriname en de uitbetaling van een erfenis met een fors rendement terug zou krijgen en hem gewezen op de dreiging dat het geld verloren zou zijn als hij niet betaalde. Verdachte heeft aldus een sfeer gecreëerd waarin aangever zich genoodzaakt zag om geld te blijven geven in de hoop dat verdachte haar beloftes waar zou maken. Om aan de verzoeken om geld van verdachte te kunnen blijven voldoen, heeft aangever eerst zijn privévermogen gebruikt en is hij vervolgens overgegaan tot het lenen van grote geldbedragen bij familie, vrienden en trouwe klanten van zijn belastingadviespraktijk en zelfs tot het verduisteren van geld dat aan hem was toevertrouwd. Dit heeft de verhoudingen van aangever met zijn familie en vrienden zwaar onder druk gezet en de relatie met zijn voormalige klanten onherstelbaar beschadigd. Het heeft er toe geleid dat de financiële problemen van aangever zodanig groot zijn geworden dat hij zijn huis heeft moeten verkopen en uiteindelijk persoonlijk failliet is verklaard. Verdachte heeft verklaard dat het feit dat zijn vriendin hem ondanks alles niet heeft verlaten hem ervan heeft weerhouden om zichzelf iets aan te doen.
Voor verdachte was dat echter nog niet genoeg: zelfs toen aangever financieel volledig aan de grond zat, vroeg zij hem nog steeds dwingend om geld, kennelijk om haar luxueuze levensstijl te kunnen blijven bekostigen. Verdachte heeft in het geheel geen verantwoordelijkheid genomen voor het leed dat zij en [naam 5] aangever - en de als gevolg daarvan door hem benadeelde anderen - in de loop van vele jaren hebben aangedaan. Integendeel, verdachte heeft aangever de schuld gegeven van de situatie waarin zij zich bevindt. Ook ter zitting heeft verdachte volgehouden onschuldig te zijn en heeft zij op geen enkele wijze berouw getoond over het feit dat aangever, de man van wie ze beweert zoveel jaren te hebben gehouden, alles is verloren door haar handelen en financieel en maatschappelijk volledig aan de grond zit.
De wetenschap dat aangever al die jaren een betrekkelijk sober leven heeft geleid en uiteindelijk alles is verloren, terwijl verdachte er ondertussen een luxe levensstijl op nahield met vele reizen naar het buitenland (Suriname, Ghana, Parijs, Rome), kostbare hotelovernachtingen, uitbundige feesten (waaronder een feest met zevenhonderd gasten ter ere van haar veertigste verjaardag) en dure opsmuk (onder meer voor tienduizenden euro’s aan Louis Vuitton tassen en schoenen) die verdachte met de inkomsten van haar salon nimmer had kunnen bekostigen – maakt het bewezenverklaarde naar het oordeel van de rechtbank nog verwerpelijker.
Bij de beoordeling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de LOVS-oriëntatiepunten die gelden voor fraude. Deze gaan bij een benadelingsbedrag van
€ 1.000.000,- en hoger uit van een gevangenisstraf tussen 24 maanden onvoorwaardelijk en het maximum dat kan worden opgelegd voor fraude in algemene zin. Oplichting als bedoeld in artikel 326 WvSr kent een strafmaximum van vier jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de opzettelijk meedogenloze wijze waarop verdachte bijna acht jaar lang aangever heeft opgelicht en over de rand van de financiële afgrond heeft geduwd en het enorme bedrag van ongeveer 1,7 miljoen euro dat verdachte aldus heeft verworven, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf van 28 maanden zoals door de officier van justitie is geëist, maar dat als uitgangspunt de maximale straf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden passend en geboden is.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 10 juli 2017, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat zij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 10 juli 2019, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 8 juni 2021 uitspraak. De redelijke termijn is dan met één jaar en elf maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Conform vaste jurisprudentie dient een overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden te leiden tot een strafvermindering van ten minste 10%. Bij een grotere overschrijding dient de rechtbank naar bevind van zaken te handelen bij de toe te passen strafvermindering. De rechtbank acht een strafvermindering van zes maanden passend en komt uit op een gevangenisstraf van 42 maanden.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor strafvermindering. Van andere omstandigheden die tot strafvermindering aanleiding zouden kunnen geven, is evenmin gebleken.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is en zal zij deze aan verdachte opleggen.

7.De benadeelde partijen

[aangever]
De benadeelde partij [aangever] vordert primair (met machtiging van de curator) een totale schadevergoeding van € 2.622.861,-, bestaande uit een schadevergoeding van € 326.323,- voor de geleden schade in de jaren 2009 tot en met 2012 en een schadevergoeding van
€ 2.296.538,- voor de schade geleden in de jaren 2013 tot en met 2017. Subsidiair vordert de benadeelde partij een schadevergoeding van € 2.614.719,31 en meer subsidiair een schadevergoeding van € 326.323,-.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partij [aangever] is bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juni 2017 in staat van faillissement verklaard en verkeert momenteel nog steeds in staat van faillissement. Mr. [naam 12] , advocaat te Breda, is aangesteld als curator in het faillissement van de benadeelde partij. Op grond van artikel 23 van de Faillissementswet (Fw) verliest de schuldenaar door de faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorende vermogen. Met ingang van de dag van de faillietverklaring is de curator belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Het is om die reden dat, gedurende het faillissement, rechtsvorderingen die rechten of verplichtingen tot onderwerp hebben die tot de failliete boedel behoren, door of tegen de curator worden ingesteld (art. 25 lid 1 Fw). Dit laat echter onverlet dat de schuldenaar door zijn faillissement niet de bevoegdheid verliest om in rechte op te treden. De gefailleerde, in dit geval benadeelde partij [aangever] , blijft dus tijdens het faillissement bevoegd om als eiser in rechte op te treden, voor zover het rechtsvorderingen betreft waarbij de boedel
nietis betrokken. In afwijking van deze wettelijke bepalingen heeft de curator [aangever] gemachtigd om in deze zaak ook een vordering benadeelde partij in te dienen. De wederpartij, in dit geval de verdediging, hoeft de vordering van de gefailleerde echter niet te dulden en kan zich daartegen verweren met beroep op artikel 23 en 25 Fw. De verdediging heeft een dergelijk verweer echter niet gevoerd.
De curator heeft eveneens een vordering tot vergoeding van de schade ingediend, namens de failliete boedel, die gelijkluidend is aan de vordering van de benadeelde partij [aangever] .
Op grond van artikel 6:15, met name lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat betrekking heeft op pluraliteit van schuldeisers volgt dat als een prestatie aan twee of meer schuldeisers (in casu [aangever] en de curator) is verschuldigd, ieder van hen een vorderingsrecht heeft voor een gelijk deel, tenzij uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat de prestatie hun voor ongelijke delen toekomt of dat zij gezamenlijk één vorderingsrecht hebben.
Hoewel zowel (de advocaat van) [aangever] als de curator ter zitting een toelichting op hun vorderingen hebben gegeven, hebben zij zich niet uitgelaten over de samenloop van hun gelijkluidende vorderingen en de omvang van hun beider vorderingsrechten. Gelet op het faillissement van [aangever] en de strekking van de artikelen 23 en 25 Fw kan de rechtbank zonder nader debat niet vaststellen wie tot welk bedrag een vorderingsrecht heeft op verdachte noch wat het belang van benadeelde partij [aangever] is bij de door hem ingestelde vordering: zijn vordering valt immers vooralsnog in de (failliete) boedel als gevolg van het feit dat zijn faillissement nog loopt.
Voorts is het de rechtbank bij gebreke van een toelichting niet duidelijk geworden waarom de curator de benadeelde partij [aangever] heeft gemachtigd om een vordering in te dienen die qua omvang en grondslag gelijkluidend is aan de vordering van de curator.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat vanwege het nog lopende faillissement en de strekking van de artikelen 23 en 25 Fw in beginsel uitsluitend, althans primair, de curator gerechtigd is om een vordering als benadeelde partij in te dienen. Het verkrijgen van duidelijkheid ten aanzien van het vorderingsrecht dat de benadeelde partij [aangever] , naast de curator zou kunnen toekomen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Curator mr. [naam 12]
De benadeelde partij mr. [naam 12] vordert, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [aangever] , een bedrag van € 2.622.861,-, bestaande uit een bedrag van € 2.296.538,- (het totaalbedrag dat door [aangever] is betaald aan verdachte of haar beauty salon [naam 13] ) en een bedrag van € 326.323,- (alszijnde de door [aangever] geleden schade in de jaren 2009 tot en met 2012).
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Gelet op bovenstaande overwegingen en de omstandigheid dat de curator namens de gezamenlijke schuldeisers ten behoeve van de (failliete) boedel optreedt, acht de rechtbank de vordering(en) ook toewijsbaar.
In totaal zal aan de benadeelde partij een bedrag van € 1.700.000,- aan materiële schade worden toegewezen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat deze schade over een ruime periode is opgebouwd tot het totaalbedrag, maar in ieder geval op de dag van aanhouding van verdachte, zijnde de einddatum van de bewezenverklaarde pleegperiode bestond. De rechtbank bepaalt om die reden dat de wettelijke rente over het toegewezen bedrag wordt toegewezen vanaf 10 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast. Gelet op de hoogte van het bedrag ziet de rechtbank aanleiding om 365 dagen gijzeling toe te passen indien de vordering niet wordt betaald.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[aangever]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Mr. [naam 12]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 1.700.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
€ 1.700.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U.F.B. van Berkel-de Jongh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 juni 2021.
mr. Collombon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.