ECLI:NL:RBZWB:2021:2856
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen terugvordering uitkering op grond van de Werkloosheidswet
Op 7 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW), had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin het termijnbedrag werd vastgesteld dat hij per maand moest terugbetalen. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van het UWV waarin werd vastgesteld dat er onverschuldigd was betaald. De eiser betwistte de hoogte van het terug te betalen bedrag en voerde aan dat de beslagvrije voet te laag was vastgesteld, en dat er sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de omvang van het geding begrensd wordt door het primaire en het bestreden besluit, en dat de gronden van eiser die betrekking hebben op de herziening en terugvordering van de uitkering niet aan de orde zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser tegen de vaststelling van de beslagvrije voet beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV op goede gronden heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de beslagvrije voet correct was vastgesteld en dat de aflossingscapaciteit van de eiser juist was berekend. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juni 2021, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.