Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 10 juli 2020 te Hilvarenbeek. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval waarbij een fietser gewond raakte, en het niet verlenen van voorrang. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 heeft de officier van justitie, mr. C. de Pagter, zijn standpunt toegelicht, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.C.H.M. van Beurden, betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Na beoordeling van het bewijs concludeerde de rechtbank dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) voor het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende onvoorzichtig had gehandeld, ondanks dat hij niet goed had gekeken voordat hij het fietspad overstak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar oordeelde wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan het niet verlenen van voorrang aan de fietser, wat resulteerde in een geldboete van € 500,00.
De rechtbank overwoog dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt door een moment van onoplettendheid, maar dat er geen andere verkeersfouten of verwijtbare gedragingen waren vastgesteld. De strafoplegging werd gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de impact van het ongeval op zowel de verdachte als het slachtoffer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2021.