ECLI:NL:RBZWB:2021:2851

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake huur- en zorgtoeslag door termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de voorschotbeschikkingen huur- en zorgtoeslag over het jaar 2019. Het beroep is ingediend na de wettelijke termijn, wat heeft geleid tot de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiser heeft aangevoerd dat hij in schuldsanering zit en dat de communicatie met zijn bewindvoerder niet altijd soepel verloopt, wat heeft geleid tot vertraging in het ontvangen van stukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit gedateerd is op 31 juli 2020 en dat de beroepstermijn op 11 september 2020 eindigde. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat de omstandigheden die eiser aanvoert voor zijn rekening en risico komen. Eiser had binnen de termijn een beroepschrift kunnen indienen, zelfs als dit voorlopig was, en later zijn gronden kunnen aanvullen. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en verklaart dit zonder behandeling ter zitting. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 7 juni 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8712 HUUR

uitspraak van 7 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 23 september 2020, ontvangen bij de rechtbank op 29 september 2020, beroep ingesteld tegen het besluit van 31 juli 2020 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake de voorschotbeschikkingen huur- en zorgtoeslag over het jaar 2019.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. Het beroep is niet binnen die termijn ingesteld. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft eiser aangevoerd dat hij in de schuldsanering zit en een bewindvoerder heeft. De communicatie met de bewindvoerder verloopt niet altijd soepel. Hierdoor zit er soms vertraging in het tijdig ontvangen van stukken. Verder geeft eiser aan dat hij diverse malen overleg heeft gehad met onder andere de Belastingdienst. Mede daardoor heeft hij zich niet kunnen houden aan de zes-wekentermijn.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend 31 juli 2020. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op 11 september 2020.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 29 september 2020 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door de eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om niet-
ontvankelijk verklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat vertraging is ontstaan omdat de communicatie met zijn bewindvoerder niet soepel verliep, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser komt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eiser een paar keer overleg heeft gehad met de Belastingdienst (en anderen) ook een omstandigheid is die voor rekening en risico van eiser dient te blijven. Eiser had ter veiligstelling van de beroepstermijn, binnen de termijn een (eventueel voorlopig) beroepschrift in kunnen (laten) dienen en later zijn gronden aan kunnen vullen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij hiertoe niet in staat is geweest.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:11 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 7 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.