ECLI:NL:RBZWB:2021:2833

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5339
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering wegens schending inlichtingenplicht en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden. Eiser ontving van 14 september 2007 tot 1 december 2008 een bijstandsuitkering, die later werd ingetrokken. De Bevelanden vorderde een bedrag van € 19.599,06 terug wegens te veel betaalde uitkering. Daarnaast werd in een tweede besluit de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 23 juni 2015 tot 5 februari 2018 ingetrokken en een bedrag van € 39.117,43 teruggevorderd. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard en ongegrond bevonden.

De rechtbank oordeelde dat de Bevelanden terecht het bezwaar tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eiser niet tijdig had gereageerd. Wat betreft het tweede besluit oordeelde de rechtbank dat de Bevelanden voldoende bewijs had geleverd dat eiser niet op het opgegeven adres woonde en dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij samen met zijn ex-partner een gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de teveel betaalde uitkering rechtmatig waren. Eiser had niet aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, en de rechtbank volgde de argumenten van de Bevelanden dat het extreem lage waterverbruik van eiser een indicatie was dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5339 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. S.B.M.A. Engelen,
en
Het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden (De Bevelanden),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 oktober 2018 (primair besluit I) heeft de Bevelanden de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 14 september 2007 tot en met 30 november 2008 ingetrokken en de teveel betaalde uitkering ter hoogte van € 19.599,06 van hem teruggevorderd.
In een afzonderlijk besluit van eveneens 10 oktober 2018 (primair besluit II) heeft de Bevelanden de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 23 juni 2015 tot en met 5 februari 2018 ingetrokken en de teveel betaalde uitkering ter hoogte van € 39.117,43 van hem teruggevorderd.
In het besluit van 9 september 2019 (bestreden besluit) heeft de Bevelanden het bezwaar van eiser tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen primair besluit II is ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Bevelanden heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 april 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens de Bevelanden [aanwezige verweerder].

Feiten en omstandigheden

1. Eiser ontving van 14 september 2007 tot 1 december 2008 met [vrouw] een uitkering naar de gehuwdennorm op de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: het uitkeringsadres). Deze uitkering is beëindigd wegens inkomen boven de bijstandsnorm.
Op 12 juni 2015 zijn eiser en [vrouw] gescheiden. Eiser ontving vervolgens van 23 juni 2015 tot en met 5 februari 2019 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande op het uitkeringsadres.
In januari 2018 is bij de Bevelanden het vermoeden ontstaan dat eiser niet zou verblijven op het door hem opgegeven uitkeringsadres. Daarom is nader onderzoek ingesteld. Eiser is niet verschenen op gesprekken waarvoor de Bevelanden hem in het kader van dat onderzoek heeft uitgenodigd. Op 13 juni 2018 is een handhavingsrapport verschenen.
Bij primair besluit I heeft de Bevelanden de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken over de periode van 14 september 2007 tot en met 30 november 2008. Volgens de Bevelanden is uit onderzoek gebleken dat eiser in die periode niet daadwerkelijk verblijf heeft gehouden in de gemeente [naam gemeente], maar heeft hij elders met [vrouw] een gezamenlijke huishouding gevoerd. De ten gevolge daarvan teveel betaalde bijstand over de genoemde periode ter hoogte van € 19.599,06 wordt van eiser en [vrouw] teruggevorderd.
Bij primair besluit II heeft de Bevelanden de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken over de periode van 23 juni 2015 tot en met 5 februari 2018. Volgens de Bevelanden is uit onderzoek gebleken dat eiser in die periode niet daadwerkelijk als alleenstaande verblijf heeft gehouden in de gemeente [naam gemeente], maar heeft hij elders met [vrouw] een gezamenlijke huishouding gevoerd. Tevens heeft hij werkzaamheden verricht en/of inkomsten genoten uit een hennepkwekerij. De ten gevolge daarvan teveel betaalde bijstand over de genoemde periode ter hoogte van € 39.117,43 wordt van eiser teruggevorderd.
Eiser heeft op 14 november 2018 bezwaar gemaakt tegen primair besluit II. Op 5 december 2018 zijn de gronden aangevuld, waarbij is gesteld dat het bezwaar mede gericht moet worden geacht tegen primair besluit I.
Bij het bestreden besluit heeft de Bevelanden het bezwaar tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen primair besluit II is ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiser stelt, samengevat, dat hij in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is gehoord nadat de Bevelanden nieuwe stukken heeft ingeleverd in de bezwaarfase. Daarmee is het recht op een eerlijk proces geschonden.
Verder stelt eiser dat er nog altijd geen of onvoldoende grondslag en onderbouwing is voor de stelling dat zijn woonsituatie in de periode in geding onduidelijk is. Hij is steeds woonachtig is geweest op het uitkeringsadres, het tegendeel is onvoldoende gebleken.
Verder is niet gebleken dat de Bevelanden de onderzoeksinformatie op juridisch rechtmatige wijze heeft verkregen en of deze volledig is geweest. In aanvulling hierop heeft hij negen getuigenverklaringen overgelegd.

Wettelijk kader

3. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Artikel 7:9 van de Awb luidt: wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

Overwegingen

Ten aanzien van primair besluit I

4. De Bevelanden heeft het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 10 oktober 2018 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser stelt dat zijn bezwaarschrift van 14 november 2018 tegen beide besluiten was gericht en ook zo behandeld dient te worden, omdat de primaire besluiten van dezelfde datum, opzet en strekking waren.
5. De rechtbank is van oordeel dat de Bevelanden het bezwaar tegen primair besluit I terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. In het bezwaarschrift van 14 november 2018 heeft eiser immers het kenmerk en de datum van primair besluit II vermeld en hij heeft enkel een kopie van dat besluit meegezonden. Onder deze omstandigheden heeft de Bevelanden het bezwaar niet hoeven aanmerken als (mede) gericht tegen primair besluit I. Het beroep is in zoverre dan ook ongegrond.

Ten aanzien van primair besluit II

6. De rechtbank stelt vast dat de Bevelanden bij het bestreden besluit de intrekking en de terugvordering van de uitkering van eiser over de periode van 23 juni 2015 tot en met 5 februari 2018 heeft gehandhaafd wegens schending van de inlichtingenplicht, omdat eiser niet heeft gemeld dat:
1) hij niet als alleenstaande verblijf heeft gehouden in de gemeente [naam gemeente], maar elders met [vrouw] een gezamenlijk huishouding voerde, en
2) hij werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij.
7. Het besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat over de periode in geding aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aan die bewijslast voldaan.
Verblijf eiser
8. In het primaire besluit heeft de Bevelanden aan eiser tegengeworpen dat uit de meterstanden blijkt dat hij in de periode in geding extreem weinig gas, water en elektriciteit heeft verbruikt. Hangende de bezwaarprocedure heeft de Bevelanden op basis van aanvullende informatie van NUON geconstateerd dat er geen correcte gegevens over het gas- en elektriciteitsverbruik meer voorhanden zijn, daarom is in het bestreden besluit enkel uitgegaan van het vastgestelde waterverbruik. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat dit een feit of omstandigheid in de zin van artikel 7:9 van de Awb betreft en waar hij over gehoord diende te worden. De Bevelanden heeft immers besloten het gas- en elektriciteitsverbruik niet langer aan eiser tegen te werpen, waardoor een deel van de onderbouwing van het besluit is vervallen. Voor het overige kon het besluit in stand blijven; dit was dus niet van aanmerkelijk belang. Bovendien heeft de Bevelanden eiser in de gelegenheid gesteld om op de aanvullende informatie te reageren. Nadat eiser aangaf een nieuwe hoorzitting te wensen, heeft de Bevelanden hem gevraagd waarom deze informatie een feit of omstandigheid in de zin van artikel 7:9 van de Awb is. Op die vraag heeft eiser niet gereageerd.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3514) kunnen gegevens over het waterverbruik een indicatie geven of een belanghebbende woont op het opgegeven adres. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen extreem laag en (zeer) laag waterverbruik. Waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden wordt gezien als extreem laag, ongeacht het aantal personen van het huishouden. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat een belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de belanghebbende om het tegendeel aannemelijk te maken.
10. In het kader van de bijstandsaanvraag van eiser en [vrouw] in 2007 heeft er op 28 augustus 2007 een huisbezoek plaatsgevonden op het uitkeringsadres. Daarbij is de meterstand van het water afgelezen. Deze bedroeg op dat moment 197 m3. Op 3 mei 2018 heeft de Bevelanden met toestemming en in het bijzijn van eiser de meterstand nogmaals opgenomen, en die bedroeg toen 368 m3. Verder blijkt uit het handhavingsrapport dat de Bevelanden de meterstanden heeft opgevraagd bij DELTA Energie. Bij e-mail van 30 oktober 2018 heeft DELTA aangegeven dat eiser bij e-mail van 6 juli 2014 heeft doorgegeven dat de meterstand van het water op dat moment 342 m3 bedroeg. De meterstanden zijn dus verkregen op basis van eigen onderzoek en door eiser zelf verschafte informatie. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat de Bevelanden deze gegevens op onrechtmatige wijze heeft verkregen.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat deze gegevens niet juist kunnen zijn, waarschijnlijk komt dit door een verandering van meter. Hij heeft dit echter niet eerder aangevoerd en bovendien heeft hij deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat (het veranderen van) de meter van invloed is geweest op de meterstanden. De Bevelanden mocht dan ook van de genoemde gegevens uitgaan.
11. Op basis van de meterstanden kan worden vastgesteld dat eiser ongeveer 26 m3 heeft verbruikt in de periode van 6 juli 2014 tot 3 mei 2018, wat neerkomt op 6,5 m3 per jaar. Er is daarmee sprake van extreem laag waterverbruik. De periode in geding valt binnen deze periode. Gelet op de onder 9 genoemde rechtspraak rechtvaardigt dit waterverbruik de vooronderstelling dat eiser niet woonachtig was op het uitkeringsadres. Het was daarom aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken. Hij heeft daartoe in beroep negen getuigenverklaringen van omwonenden overgelegd die onder andere stellen eiser regelmatig te zien en te spreken. Uit het handhavingsrapport blijkt echter dat drie van deze getuigen in mei 2018 tegenover de sociale recherche hebben verklaard dat eiser pas sinds enkele weken weer op het uitkeringsadres woonde. Daarvoor kwam hij er volgens hen jarenlang enkel om de post op te halen. De Bevelanden mocht uitgaan van die eerder afgelegde verklaringen. De overige getuigenverklaringen zijn onvoldoende objectief en verifieerbaar. Bovendien blijkt hieruit niet dat deze zien op de periode in geding. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er hiermee niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
12. Verder is van belang dat uit het handhavingsrapport blijkt dat er tussen 11 januari 2018 en 5 februari 2018 meerdere malen door de Bevelanden getracht is een huisbezoek af te leggen op het uitkeringsadres, maar dat eiser geen enkele keer is aangetroffen. Ook is gebleken dat eiser en [vrouw] met ingang van 1 december 2013 een huurovereenkomst zijn aangegaan voor het adres [adres2] in [plaatsnaam2]. Eiser heeft zowel voor het lage waterverbruik en zijn afwezigheid op het uitkeringsadres als voor het sluiten van het huurcontract geen aannemelijke verklaring gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Bevelanden zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres maar bij [vrouw] in [plaatsnaam2]. Door hier geen melding van de maken bij de Bevelanden, is sprake van schending van de inlichtingenplicht.
Hennepkwekerij
13. De Bevelanden heeft desgevraagd op 5 juni 2018 informatie van de politie verkregen. Hieruit blijkt dat er op 12 februari 2018 een brand heeft gewoed in de schuur bij de woning aan de [adres2] in [plaatsnaam2]. Tijdens de bluswerkzaamheden heeft de brandweer restanten ontdekt van een vermoedelijke hennepkwekerij. Eiser was op dat moment aanwezig en er is nader onderzoek ingesteld. De Bevelanden leidt uit de onderzoeksgegevens af dat eiser betrokken is geweest bij de hennepkwekerij.
14. Eiser heeft ter zitting gesteld dat door verstrekking van de politiegegevens aan de Bevelanden omtrent de hennepkwekerij zijn persoonsgegevens in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) onrechtmatig zijn verkregen en verwerkt. Daardoor kan dit bewijs niet gebruikt worden. De rechtbank volgt hem hierin niet. Op grond van artikel 64, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet dient de korpschef desgevraagd inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. Hieruit volgt dat de Bevelanden de poltie om informatie heeft mogen verzoeken. Op grond van artikel 19 van de Wet politiegegevens mocht de politie deze gegevens ook aan de Bevelanden verstrekken. Het doel daarvan was immers het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving (sub d), in het bijzonder de Participatiewet. De Bevelanden mocht deze informatie van de politie dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. Uit die informatie blijkt dat eiser betrokken was bij de hennepkwekerij.
15. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij uiteindelijk niet veroordeeld is. Hij zou een boete hebben gehad omdat er slechts sprake zou zijn geweest van voorbereidingshandelingen voor de hennepkwekerij. Ook voorbereidingshandelingen worden echter gerekend tot de activiteiten die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand: bij de exploitatie van een hennepkwekerij, moet, ook indien nog geen oogst heeft plaatsgevonden, steeds rekening worden gehouden met inkomsten. Dit had eiser redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn. Door daarvan geen melding te maken bij de Bevelanden heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden.
Tot slot
16. Gelet op het voorgaande was de Bevelanden gehouden om met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, de bijstandsuitkering van eiser in te trekken. Tegen de terugvordering heeft eiser geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat dat besluitonderdeel geen bespreking behoeft.

Conclusie

17. Het beroep is ongegrond
18. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.