ECLI:NL:RBZWB:2021:2832
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering
In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering werd afgewezen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Voordat er een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder echter aangegeven het bestreden besluit niet te handhaven en alsnog bijzondere bijstand toe te kennen aan verzoeker. Hierdoor heeft verzoeker op 20 april 2021 zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.
Na de intrekking heeft verzoeker op 11 mei 2021 een verzoek tot vergoeding van de gemaakte proceskosten ingediend. De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener.
Echter, het verzoek om proceskostenvergoeding werd pas ingediend na de intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening, wat betekent dat niet is voldaan aan het vereiste van gelijktijdigheid. Hierdoor kan het verzoek niet inhoudelijk worden behandeld. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 4 juni 2021 en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.