ECLI:NL:RBZWB:2021:2832

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1088 PKV VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering werd afgewezen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Voordat er een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder echter aangegeven het bestreden besluit niet te handhaven en alsnog bijzondere bijstand toe te kennen aan verzoeker. Hierdoor heeft verzoeker op 20 april 2021 zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.

Na de intrekking heeft verzoeker op 11 mei 2021 een verzoek tot vergoeding van de gemaakte proceskosten ingediend. De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener.

Echter, het verzoek om proceskostenvergoeding werd pas ingediend na de intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening, wat betekent dat niet is voldaan aan het vereiste van gelijktijdigheid. Hierdoor kan het verzoek niet inhoudelijk worden behandeld. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 4 juni 2021 en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1088 PW VV
uitspraak van 4 juni 2021 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 december 2020 van verweerder de afwijzing van de aanvraag voor het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder aangegeven het bestreden besluit niet te handhaven en aan verzoeker alsnog bijzondere bijstand toe te kennen.
Vervolgens heeft verzoeker op 20 april 2021 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.
Verzoeker heeft vervolgens op 11 mei 2021 een verzoek tot vergoeding van de gemaakte proceskosten ingediend.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
Het verzoek wordt tegelijk gedaan met de intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
In dit geval heeft verzoeker het beroep ingetrokken op 20 april 2021. Verzoeker heeft vervolgens pas op 11 mei 2021 een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten. Aan het vereiste van gelijktijdigheid is dus niet voldaan.
Het verzoek zal niet inhoudelijk worden behandeld en de voorzieningenrechter zal geen uitspraak over het verzoek doen. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 4 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.