In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had op 16 december 2019 een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet, maar zijn aanvraag werd op 13 januari 2020 afgewezen. Het college stelde dat de eiser onvoldoende inlichtingen had verstrekt over zijn financiële situatie en de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud had voorzien. Eiser had in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag geen verifieerbare bron van inkomsten en had geen controleerbare gegevens over zijn verblijfssituatie ingeleverd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 23 april 2021 was eiser niet aanwezig, maar het college was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de financiële situatie van eiser en de informatie die hij had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn middelen van bestaan en dat hij de op hem rustende inlichtingenplicht had geschonden.
De rechtbank oordeelde dat het college terecht de aanvraag om bijstand had afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser had niet aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en had geen verifieerbare gegevens over zijn levensonderhoud overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.