ECLI:NL:RBZWB:2021:2829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6116
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de inlichtingenplicht van de aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had op 16 december 2019 een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet, maar zijn aanvraag werd op 13 januari 2020 afgewezen. Het college stelde dat de eiser onvoldoende inlichtingen had verstrekt over zijn financiële situatie en de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud had voorzien. Eiser had in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag geen verifieerbare bron van inkomsten en had geen controleerbare gegevens over zijn verblijfssituatie ingeleverd.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 23 april 2021 was eiser niet aanwezig, maar het college was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de financiële situatie van eiser en de informatie die hij had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn middelen van bestaan en dat hij de op hem rustende inlichtingenplicht had geschonden.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht de aanvraag om bijstand had afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser had niet aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en had geen verifieerbare gegevens over zijn levensonderhoud overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6116 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 januari 2020 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
In het besluit van 20 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 23 april 2021. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft op 16 december 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd bij het college.
In de rapportage van 19 december 2019 is vermeld dat eiser in oktober 2019 voor het laatst geld heeft verdiend. Eiser is rond mei/juni 2019 uit zijn huis gezet vanwege een huurachterstand. Sindsdien slaapt hij bij vrienden en familie en staat hij op de wachtlijst van Traverse.
Bij brieven van 19 december 2019 en 3 januari 2020 heeft het college eiser een hersteltermijn geboden voor het inleveren van ontbrekende gegevens, waaronder een inlichtingenformulier, verklaringen omtrent verblijf, gegevens van de echtscheiding en financiële gegevens. Hierop heeft eiser gegevens ingeleverd.
Bij brieven van 20 december 2019 en 3 januari 2020 heeft het college aan eiser voorschotten van € 50,- verstrekt.
In het rapport van 13 januari 2020 heeft het college overwogen dat het inlichtingen- en opgaveformulier niet overeenkomt met het verblijf op één adres in de verklaringen omtrent verblijf en dat eiser geen controleerbaar en verifieerbaar bewijs heeft ingeleverd hoe hij in de periode zonder inkomsten in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
Bij het primaire besluit is eisers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen, omdat hij onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over het voorzien in zijn levensonderhoud en onjuiste inlichtingen over zijn dakloosheid. Ook heeft het college de aan eiser verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 100,- teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit gehandhaafd, omdat eiser onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over de wijze waarop eiser in de periode voorafgaand aan de aanvraag heeft voorzien in zijn levensonderhoud. Verder heeft het college vastgesteld dat eiser voldoende inlichtingen over zijn woon- en leefsituatie heeft verstrekt. De woon- en leefsituatie van eiser is hiermee niet langer in geschil.
2.
Geschil
In geschil is de vraag of het college terecht en op goede gronden eisers aanvraag om een bijstandsuitkering heeft afgewezen.
3.
Beroepsgronden
Eiser stelt dat hij niet meer gegevens kan verstrekken over de wijze waarop hij vanaf
1 september 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Hij heeft vanaf 1 september 2019 geleefd van leningen en veelal geslapen bij vrienden. Hij staat nu op een wachtlijst voor (crisis)opvang van Traverse.Eiser stelt dat hij nu of later niet in staat zal zijn nadere gegevens te verstrekken. Het weigeren van een uitkering betekent volgens eiser dat hij ‘levenslang’ krijgt. Dat is niet redelijk.
4.
Wettelijk kader
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 52, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verleent, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld.
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Participatiewet bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
5.
Beoordeling
5.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand, indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
(zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:404).
5.2.
De te beoordelen periode loopt van 16 december 2019, de datum waarop eiser zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 13 januari 2020, de datum van het primaire besluit.
5.3.1.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is zijn of haar financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak is de bijstandverlenende instantie in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd (zie de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:404).
5.3.2.
In het kader van eisers aanvraag heeft het college eiser gevraagd aan te tonen hoe hij vanaf 1 september 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien, omdat eiser vanaf die maand geen verifieerbare bron van inkomsten meer heeft gehad.
5.3.3.
Eiser stelt in beroep dat hij niet meer gegevens kan verstrekken over de wijze waarop hij vanaf 1 september 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
5.3.4.
Het college heeft op basis van de ingeleverde bankafschriften geconstateerd dat eiser over de periode van 1 september 2019 tot 1 december 2019 gemiddeld slechts € 136,99 per maand aan levensonderhoud heeft uitgegeven. Volgens het Nibud zijn de minimale kosten voor alleen voeding al € 222,60 per maand voor een man tussen de 14 en 50 jaar, terwijl eiser gemiddeld € 85,- minder aan voeding uitgeeft. Hierom stelt het college zich op het standpunt dat eiser onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over de wijze waarop hij in de te beoordelen periode in zijn levensonderhoud heeft voorzien, waardoor zijn recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het coulant heeft gekeken naar alle transacties op eisers bankafschriften die mogelijk aan levensonderhoud kunnen zijn uitgegeven, waaronder transacties bij tankstations en contante opnames.
5.3.5.
De rechtbank overweegt dat uit eisers bankafschriften erg weinig uitgaven voor levensonderhoud zijn gebleken, met in het achterhoofd de minimale kosten voor alleen al voeding. Zonder verifieerbare bron van inkomsten zouden de bedragen op eisers bankrekening volstrekt ontoereikend zijn geweest om in de noodzakelijke kosten van het levensonderhoud te voorzien van 1 september 2019 tot het ontvangen van de voorschotten van het college. Dit blijkt ook uit de berekening die het college heeft gemaakt op basis van eisers bankafschriften en de toelichting die hierop ter zitting door het college is gegeven. Eiser heeft dan ook onvoldoende inzicht gegeven in met welke middelen hij voorafgaand aan zijn aanvraag om bijstand in zijn levensonderhoud heeft voorzien, waardoor hij de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Eisers grond slaagt niet.
5.4.1.
In beroep stelt eiser tevens dat hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien door het aangaan van leningen.
5.4.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser met zijn stelling de conclusie uit het bestreden besluit onderschrijft, omdat hij daarmee aangeeft te hebben geleefd van leningen. Dit heeft eiser nooit eerder verklaard en is niet onderbouwd.
5.4.3.
De rechtbank overweegt dat eisers stelling dat hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien met (contante) leningen betekent dat hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag om bijstand beschikte over gelden waarvan de herkomst en de omvang niet kunnen worden vastgesteld. Om aannemelijk te kunnen maken dat eiser in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, was duidelijkheid en volledige opening van zaken nodig. Eiser heeft het bestaan van de leningen echter niet onderbouwd met verifieerbare en controleerbare gegevens. Uit eisers stelling volgt dat dit ook niet meer zal gaan gebeuren. Eisers grond slaagt ook hierom niet.
5.5.1.
Eiser stelt in beroep ten slotte dat het weigeren van een uitkering door het college betekent dat hij levenslang krijgt.
5.5.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is. Ter zitting heeft het college toegelicht dat eiser opnieuw een aanvraag om bijstand kan indienen en dat het probleem zoals hier aan de orde, is verdwenen indien eiser over een periode van drie maanden voorafgaand aan de aanvraag gegevens kan overleggen aan het college.
5.5.3.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de toelichting van het college ter zitting, het voor eiser niet onmogelijk is om een bijstandsuitkering te verkrijgen, indien hij openheid van zaken geeft aan het college. Eisers grond slaagt niet.
5.6.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat eisers recht op bijstand in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Het college heeft terecht en op goede gronden eisers aanvraag afgewezen.
6. De rechtbank zal daarom het beroep ongegrond verklaren. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.