In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.470. De inspecteur had deze aanslag vastgesteld op basis van gegevens van de gemeente, waaruit bleek dat de belanghebbende een hogere uitkering had ontvangen dan zij in haar aangifte had opgegeven.
De zitting vond plaats op 22 april 2021, maar de belanghebbende was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur zijn bewijslast had voldaan door gebruik te maken van de gegevens van de gemeente. De belanghebbende had geen overtuigend bewijs geleverd dat de gegevens onjuist waren.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond voor de aanslag IB/PVV 2017 en zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om een betalingsregeling. De rechtbank wees erop dat een verzoek om een betalingsregeling niet door de belastingrechter kan worden behandeld, maar dat dit verzoek bij de ontvanger moet worden ingediend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.