Overwegingen
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om griffierecht te betalen.Aan de gemachtigde van verzoekers zijn op 30 april 2021 de nota’s voor de betaling van het griffierecht verzonden. Deze moesten binnen een termijn van twee weken, dus uiterlijk op 14 mei 2021, worden betaald.Als verzoekers van mening waren dat zij het griffierecht niet konden betalen, konden zij binnen deze termijn een beroep doen op betalingsonmacht.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. Op 19 mei 2021 hebben verzoekers een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van het griffierecht. Omdat dit verzoek niet tijdig is gedaan, heeft de voorzieningenrechter het afgewezen. Verzoekers zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld het griffierecht alsnog te betalen, en zij hebben dat per ommegaande gedaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op deze omstandigheden, redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekers in verzuim zijn geweest en zal de verzoeken om voorlopige voorziening niet om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
2.
Feiten en omstandigheden
Verzoeker [naam verzoeker 1] (hierna: [naam verzoeker 1]) is mede-eigenaar van het perceel [adres] (hierna: het perceel). [naam verzoeker 1] verblijft sinds 30 juni 2020 niet op het perceel, maar hij zit in detentie. Verzoeker [naam verzoeker 2] (hierna: [naam verzoeker 2]) bewoont de stacaravan op het perceel.
Uit de bestuurlijke rapportage van 9 maart 2021 volgt dat op 3 maart 2021 door de politie een controle is uitgevoerd op het perceel. Tijdens deze controle werden de volgende zaken aangetroffen:
* In de schuur:
De volgende voorwerpen en stoffen, bestemd voor de productie van een synthetisch drugslab:
- een emmer, inhoudsmaat 38 liter, met daarin circa 4 kilogram gelige brokken met de geur van een pre-precursor, zoals APM of MAPA met daarbij een maatschep;
- een jerrycan, inhoudsmaat 25 liter, met stift opschrift ‘ZZ’, voor circa de helft gevuld met een heldere rokende zure vloeistof (zoutzuur);
- een blauwe koelbox met daarin circa 5 liter waterige zure vloeistof met bruine kristallen met de geur van BMK;
- een blauwe koelbox met daarin circa 2 liter geelkleurige zure vloeistof met de geur van aceton met aan de randen/op de bodem restanten kristallen, positief getest op metamfetamine HCL;
- twee zakken met in elke zak 25 kilogram zwarte pallets, totaal circa 50 kilogram actief kool.
De volgende voorwerpen en stoffen bestemd voor hennepteelt:
- drie ringen voor koolstoffilters;
- tien flexibele buizen van diverse doorsnede;
* In een buitenruimte achter de schuur:
- een klemdekselvat 60 liter, met daarin diverse transparante plastic zakken gevuld met en wit fijn poeder. Totaalgewicht circa netto 24,5 kilogram, positief getest op kwikchloride HCL;
- een blauwe jerrycan 20 liter, onleesbaar etiket, geheel gevuld met een heldere pil-neutrale
vloeistof, positief getest op methanol;
- een klemdekselvat 120 liter, leeg met op de bodem een restant aan gele basische olieachtige vloeistof. Deze vloeistof werd middels kleurreactie positief getest op de aanwezigheid met (metamfetamine);
- een klemdekselvat 120 liter, met daarin een witte luchtventilator;
- een klemdekselvat 120 liter, gevuld met circa 30 liter aan donkere basische vloeistof;
- negen zakken kattengrit van het merk ‘Catsan’;
- een transparante kunststof bak met daarin diverse goederen, waaronder: 11 x filterbus ten
behoeve van volgelaatsmasker, nieuw in de verpakking;
- een maatbeker van 2 liter;
- diverse doosjes met pH-meetstripjes;
- een plastic doosje met daarin een diffractometer;
- een frequentieregelaar ten behoeve van ventilatie;
- een doos met nitril handschoenen in de maat ‘L’;
- een kunststof Buchner-trechter;
- een glazen bocht/koppelstuk (laboratorium glaswerk);
- diverse stekkerdozen 230V;
- twee klemdekselvaten met 200 liter per stuk, beide leeg en vervuild met de geur van ammoniak;
- vijf vuilniszakken met in elke vuilniszak een bigshopper-tas, volledig gevuld met gevouwen aluminiumfolieblaadjes. De stoffen hengsels van de bigshopper-tassen waren alle
- twee vuurwapenpatronen;
- een kartonnen doos met daarin: latex handschoenen, veiligheidsbrillen, beschermende kleding zoals een regenbroek, mobiele telefoon, merk Samsung.
In de bestuurlijke rapportage staat verder dat door de Landelijke Faciliteit Ondersteuning ontmantelen (LFO) is vastgesteld dat in één van de koelboxen (H-4) restanten kristallen werden aangetroffen die indicatief positief zijn getest op de aanwezigheid van metamfetamine. In een andere koelbox (H-3) zat volgens het I.FO vermoedelijk
een reactiemengsel met BenzylMethylKeton (BMK). Het LFO heeft verder verklaard dat de overige aangetroffen goederen en chemicaliën zoals kwikchloride (B4), APAA/MAPA (H-1), methanol (8-2), aluminiumfolie (B-9) en zoutzuur (H-2) passen bij de productie van metamfetamine vanuit BMK door middel van de zogenoemde aluminium amalgaam methode. Vervolgens is in de bestuurlijke rapportage beschreven hoe deze aluminium amalgaam methode in zijn werk gaat.
In de bestuurlijke rapportage wordt geconcludeerd dat op het perceel diverse grondstoffen en goederen bestemd voor de productie van synthetische drugs werden aangetroffen. Deze goederen zijn bestemd voor een laboratorium waar synthetische drugs worden geproduceerd.
In de brieven van 23 en 25 maart 2021 heeft de burgemeester aan verzoekers het voornemen kenbaar gemaakt om het perceel te sluiten voor een periode van 24 maanden. Op 6 april 2021 hebben verzoekers hun zienswijze tegen dit voornemen kenbaar gemaakt.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester, onder weerlegging van de zienswijze, op grond van artikel 13b, eerste lid, sub a en b, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd aan verzoekers tot het sluiten en gesloten houden van het perceel voor de duur van 24 maanden, met ingang van maandag 3 mei 2021, om 10.00 uur.
Door de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2021 is de werking van het bestreden besluit geschorst tot twee weken na de zitting (21 mei 2021), dus tot de datum van deze uitspraak.
Verzoekers erkennen dat op het perceel op 3 maart 2021 op diverse plaatsen een aantal goederen is aangetroffen die mogelijk zijn te relateren aan de productie van verdovende middelen. Het perceel is in 2016 door de gemeente voor een periode van 24 maanden
gesloten tevens op grond van artikel 13b Opiumwet. In die periode is het perceel ernstig verloederd. Dak- en thuislozen hadden bezit genomen van de boerderij en de schuur, goederen die er nog stonden waren gestolen en de opstallen op het perceel zijn ernstig beschadigd geraakt.
Omdat [naam verzoeker 1] in een huis van bewaring verblijft, en hij een vergelijkbare toestand als hiervoor vermeld wilde voorkomen, heeft hij een stacaravan bij de ingang van het perceel geplaatst en deze ter beschikking gesteld aan [naam verzoeker 2]. Deze hoefde niet te betalen voor de bewoning van de stacaravan, maar moest in ruil daarvoor het perceel bewaken en de op het perceel aanwezige geit verzorgen. [naam verzoeker 2] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen en ook dat hij, ongeveer drie weken daarvoor, een zwarte Jeep op het terrein heeft gezien. Anderen moeten op dat moment het afval van een drugslaboratorium in de schuur hebben gedumpt, zo vermoedt hij.
Verder stellen verzoekers dat de schuur ongeschikt is om drugs in te produceren; er is geen stroom, geen stromend water en het is deels ingestort. Als het buiten regent, regent het binnen ook. Wat op het perceel is aangetroffen, kan daar dus niet aanwezig zijn geweest voor verkoop, aflevering en verstrekking van drugs.
Gelet op de verklaring van [naam verzoeker 2] bij de politie is het aannemelijk dat dit drugsafval in de schuur is geplaatst door de personen in de zwarte Jeep, en is niet aannemelijk geworden dat in de schuur een werkend drugslaboratorium heeft gezeten. Dit wordt ondersteund door de staat van de schuur en de afwezigheid van elektriciteit. Ook is niet aannemelijk geworden dat zich grotere hoeveelheden harddrugs op het perceel hebben bevonden.
Verder stellen verzoekers dat de burgemeester ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat zij wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat de aangetroffen goederen aanwezig waren op het perceel én dat deze bestemd waren voor de verkoop/aflevering/verstrekking van drugs. Verzoekers wisten niet dat deze goederen daar lagen en het tegendeel is door de burgemeester niet aannemelijk gemaakt. [naam verzoeker 1] heeft juist toezicht laten houden door [naam verzoeker 2].
Daarnaast stellen verzoekers dat de burgemeester onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat algehele sluiting van het perceel met alle daarop gelegen opstallen voor de lange periode
van 24 maanden noodzakelijk is. Bij sluiting van het perceel zal dit niet door de gemeente worden bewaakt. De schuur en de boerderij zijn tijdens een eerdere sluiting in bezit genomen door dak- en thuislozen. [naam verzoeker 1] heeft geen enkele reden om aan te nemen dat de gemeente zijn perceel deze keer goed zal verzorgen en bewaken. Daarbij komt dat de schuur en de boerderij onderhoud nodig hebben, anders zullen deze vermoedelijk instorten. [naam verzoeker 2] zal op straat komen te staan bij sluiting van het perceel. Hij heeft geen andere woning en zal dakloos worden. Tenslotte verblijft er een geit op het perceel waarvoor nog geen ander onderkomen is geregeld.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
4.
Het karakter van de procedure: een voorlopige voorziening
Verzoekers zijn het niet eens met het besluit van de burgemeester en hebben daartegen binnen de bezwaartermijn bezwaar gemaakt. Als uitgangspunt geldt dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit betekent dat het besluit van de burgemeester, ondanks het bezwaar, blijft werken. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter daarom gevraagd een voorlopige voorziening te treffen die er, kort gezegd, op neerkomt dat het perceel tijdens de bezwaarschriftenprocedure niet wordt gesloten.
De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening geeft de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Verder moet de voorzieningenrechter beoordelen of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Een voorlopige voorziening heeft daarbij – zoals de term al zegt – een voorlopig karakter. De rechtbank die op een later moment op een eventueel beroep beslist, is ook niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
[naam verzoeker 1] vreest voor verloedering van zijn perceel en opstallen als de sluiting doorgaat. Hij heeft er geen enkel vertrouwen in dat de gemeente deze keer wel goed voor zijn perceel zal zorgen. [naam verzoeker 2] zal de stacaravan die hij als woning gebruikt moeten verlaten als de sluiting doorgaat. De burgemeester heeft er belang bij dat de ordemaatregel tot schorsing van het bestreden besluit komt te vervallen en dat hij de door hem gelaste sluiting van het perceel kan effectueren. De voorzieningenrechter ziet in deze omstandigheden voldoende spoedeisend belang om de verzoeken inhoudelijk te behandelen.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
7.
Bevoegdheid tot sluiting
7.1De burgemeester baseert zijn bevoegdheid op zowel artikel 13b, eerste lid, onder a, als onder b, van de Opiumwet.
Ten aanzien van de a-grond stelt de burgemeester dat in de schuur op het perceel in een blauwe koelbox met daarin circa twee liter geelkleurige zure vloeistof met de geur van aceton, aan de randen en op de bodem restanten kristallen zijn geconstateerd die positief zijn getest op metamfetamine. Ook is in de buitenruimte achter de schuur in een klemdekselvat met een inhoud van 120 liter, op de bodem een restant aan gele basische olieachtige vloeistof aangetroffen. Deze vloeistof werd middels kleurreactie ook positief getest op metamfetamine. Metamfetamine staat op lijst I bij de Opiumwet.
Volgens de burgemeester is het aannemelijk dat op het perceel metamfetamine op grote schaal aanwezig is geweest, gezien de inhoudsgrootte van de koelbox en het klemdekselvat waarin zich de restanten metamfetamine bevonden en daarnaast gelet op de hoeveelheid voorwerpen en stoffen die gebruikt worden bij de productie van harddrugs, die op het perceel zijn aangetroffen. De burgemeester vermoedt dat die metamfetamine het eindproduct was van een eerder in werking geweest synthetisch drugslaboratorium op het perceel.
Ten aanzien van de b-grond stelt de burgemeester dat voor hem voldoende vast staat, gelet op de aard en hoeveelheid van de aangetroffen goederen op het perceel en vanwege het feit dat het perceel al twee keer eerder is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, dat [naam verzoeker 1] wetenschap, althans een ernstige reden had om te vermoeden, dat de betreffende goederen bestemd waren voor het opzetten van een harddrugslaboratorium respectievelijk bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt. Dat [naam verzoeker 1] ten tijde van de controle in detentie verbleef, doet hier volgens de burgemeester niet aan af. Het lag immers op zijn weg als eigenaar van het perceel om gedurende zijn detentie zijn belangen te laten behartigen en toezicht te laten houden op het gebruik van het perceel.
7.2Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers verklaard dat de bevoegdheid van de burgemeester op zichzelf niet wordt betwist. Wel stellen verzoekers dat sprake is van drugsafval dat door derden op het perceel moet zijn geplaatst en dat zij daar geen wetenschap van hadden. Het is volgens verzoekers onmogelijk dat in de schuur een werkend drugslaboratorium heeft gezeten. Dit wordt ondersteund door de staat van de schuur en de afwezigheid van elektriciteit. Evenmin is volgens hen aannemelijk gemaakt dat zich grotere hoeveelheden harddrugs op het perceel hebben bevonden.
7.3De voorzieningenrechter stelt vast dat er daadwerkelijk harddrugs (metamfetamine in kristallen en vloeistof) op het perceel zijn aangetroffen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester voldoende aannemelijk gemaakt dat, gezien de inhoudsgrootte van de koelbox en het klemdekselvat waarin zich deze restanten bevonden, en gelet op alle andere aangetroffen goederen en stoffen die gebruikt worden bij het vervaardigen van metamfetamine, deze aanwezig waren ten behoeve van (grootschalige) productie van harddrugs en dus ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke harddrugs niet in kleine hoeveelheden worden vervaardigd.
De voorzieningenrechter overweegt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist voor het ontstaan van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet.Verder mag volgens vaste rechtspraak van een eigenaar van een perceel worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het perceel wordt gemaakt. [naam verzoeker 1] stelt dat hij [naam verzoeker 2] speciaal heeft aangesteld om toezicht te houden op het perceel, maar daarvan moet de voorzieningenrechter vaststellen dat dat niet heeft gewerkt.
Dat het louter zou gaan om drugsafval dat door derden op het perceel is geplaatst, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk, gelet op het feit dat de stoffen en goederen zowel in de schuur, de buitenruimte achter de schuur, als in de stacaravan die door [naam verzoeker 2] als woning werd gebruikt, zijn aangetroffen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de schuur was afgesloten met een hangslot, en dat [naam verzoeker 2] de schuur voor de politie heeft geopend.
Dat op het moment van aantreffen van de spullen geen sprake (meer) was van een drugslaboratorium in werking, en dat de schuur voor dat doel ongeschikt zou zijn, brengt niet mee dat er geen gerichtheid meer was op het produceren van harddrugs. Daartoe is van belang dat deze spullen opnieuw gebruikt kunnen worden om ter plaatse of elders een drugslab in werking te brengen.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat de burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van het perceel op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
8.
Gebruikmaking van de bevoegdheid tot sluiting
8.1Vervolgens is de vraag of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid. Hierbij is van belang dat de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid over beleidsruimte beschikt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen.
8.2De burgemeester hanteert het “Gewijzigd handhavingsbeleid artikel 13b Opiumwet 2019”. De burgemeester heeft conform zijn beleid besloten om een sluiting voor de duur van 24 maanden te gelasten. Dit beleid wordt door de voorzieningenrechter op zichzelf niet onredelijk geacht.
8.3Dat de last tot sluiting voor de duur van 24 maanden in overeenstemming is met de beleidsregels betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Volgens vaste rechtspraak dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de percelen noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de percelen evenredig is.
8.4Ten aanzien van de noodzakelijkheid stelt de burgemeester dat er sprake is van een zeer ernstig geval, waardoor de noodzaak tot sluiting groot is. De burgemeester wijst daarbij op de grote hoeveelheden drugsproductie en drugshandel gerelateerde voorwerpen en stoffen en ook op de professionaliteit van de materialen en de (vermoedelijk) criminele context waarin de voorwerpen en stoffen zijn geconstateerd. De patronen in de stacaravan duiden op de betrokkenheid van een (vuurwapen gevaarlijk) crimineel circuit. Het feit dat er harddrugs zijn aangetroffen maakt dat sprake is van een ernstige overtreding. De noodzaak tot sluiting is er in dit geval ook omdat sprake is van recidive, na eerdere constateringen in oktober 2016 en februari 2013. Dit maakt de overtreding zeer ernstig en het belang en de noodzaak bij sluiting groot, zo stelt de burgemeester.
De burgemeester acht sluiting van het gehele perceel noodzakelijk om herhaling te voorkomen, om de veiligheid van de omgeving te waarborgen, om de relatie van het perceel met de georganiseerde drugsproductie en drugshandel te verbreken, om het criminele proces te verstoren en om door middel van een zichtbare sluiting een signaal af te geven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit op het perceel.
8.5De burgemeester acht de sluiting niet onevenredig in verhouding tot de ernst van de overtreding en de noodzaak tot sluiting. [naam verzoeker 1] vreest voor (verdere) verloedering van zijn perceel gedurende de sluitingsperiode, maar hij gaat er daarbij aan voorbij dat hij zelf verantwoordelijk blijft voor het perceel, ook al zit hij in detentie. Anders dan [naam verzoeker 1] stelt, is de burgemeester niet gehouden het perceel te verzorgen en te bewaken. Het is gebleken dat [naam verzoeker 1] eerder ook toezicht heeft kunnen regelen in de persoon van [naam verzoeker 2]. In het bestreden besluit heeft de burgemeester niettemin rekening gehouden met het feit dat toezicht vanwege de sluiting en de detentie van [naam verzoeker 1] wordt bemoeilijkt en heeft hij tevens rekenschap gegeven van de overlast die zich bij de eerdere sluiting heeft gemanifesteerd. Met het oog daarop heeft de burgemeester in het bestreden besluit aangegeven aanvullende maatregelen te zullen treffen, zoals het dichttimmeren van de toegangen en openingen van de schuur en de stacaravan, alsmede de afsluiting van het perceel met hekken of andere obstakels. De burgemeester heeft ook de mogelijkheden voor de plaatsing van één of meer camera’s onderzocht voor het geval daartoe in aanvulling op de hiervoor genoemde maatregelen aanleiding is.
8.6De voorzieningenrechter is met de burgemeester van oordeel dat niet is gebleken van dermate bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester in deze situatie had moeten afwijken van zijn beleid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [naam verzoeker 1] gevreesde verloedering, in afwachting van de beslissing op bezwaar, niet te verwachten is. Daarnaast heeft de burgemeester toegezegd dat maatregelen zullen worden getroffen. [naam verzoeker 2] heeft ter zitting aangegeven het liefst op het perceel te willen blijven, maar als dat niet mogelijk is, is dat volgens hem geen probleem. Ten slotte is ter zitting gebleken dat de geit, die op het perceel aanwezig was, inmiddels is geschonken aan een kinderboerderij.
Niet is gebleken dat de gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de verzoeken om voorlopige voorziening worden afgewezen en dat de eerder uitgesproken schorsing vervalt.