ECLI:NL:RBZWB:2021:2771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1361 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake indicatie Wet langdurige zorg

Op 2 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoeker, geboren in 1944 en lijdend aan cognitieve stoornissen door een CVA, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 23 februari 2021, waarin zijn aanvraag voor een indicatie voor zorgprofiel VV07 werd afgewezen. Het CIZ had eerder een indicatie voor zorgprofiel VV05 verleend, maar verzoeker stelde dat dit niet voldeed aan zijn zorgbehoeften. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij 24 uur per dag zorg nodig heeft en de huidige indicatie niet toereikend zou zijn.

Tijdens de zitting op 19 mei 2021 zijn partijen niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een indicatie heeft voor zorgprofiel VV05 en dat hij deze zorg thuis ontvangt via een persoonsgebonden budget (pgb). De rechter oordeelde dat het pgb niet voldoende is voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat dit gebaseerd is op de kosten in een instelling. Bovendien kan verzoeker met de huidige indicatie kiezen voor opname in een verpleegtehuis. De rechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het verzoek om een voorlopige voorziening en wees dit af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1361 WLZ VV

uitspraak van 2 juni 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 februari 2021 van het CIZ (primair besluit) over de verlening van een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft het CIZ bij besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan tijdens het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 19 mei 2021. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Feiten en omstandigheden

1. Verzoeker is geboren op [dag en maand] 1944. Op 6 oktober 2017 heeft hij een CVA gehad. Ten gevolge daarvan is sprake van cognitieve stoornissen passend bij een vasculair dementiesyndroom.
Bij besluit van 13 juni 2018 heeft het CIZ met ingang van 25 februari 2018 een indicatie op grond van de Wlz verleend voor zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg (VV05). Voor de realisering van deze zorg ontvangt verzoeker een persoonsgebonden budget (pgb).
Op 2 december 2020 heeft verzoeker verzocht om een indicatie voor zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding (VV07). Bij het primaire besluit heeft het CIZ dit verzoek afgewezen en is de indicatie ongewijzigd verleend voor zorgprofiel VV05. Verzoeker heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

Standpunt verzoeker

2. Verzoeker stelt, samengevat, dat zorgprofiel VV07 recht doet aan zijn medische situatie. Er is sprake van dwangmatigheden. Hij is conform het advies van het CIZ in het primaire besluit door zijn huisarts doorverwezen naar de klinisch geriater en overlegt de van die behandelaar verkregen informatie van 1 maart 2021. Verder is hij van mening dat de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2021 en Bijlage 2 geen toepassing mogen vinden.

Overwegingen

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Voordat de voorzieningenrechter kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, dient gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Awb eerst ambtshalve te worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang.
5. Bij brief van 16 april 2021 heeft de voorzieningenrechter verzoeker verzocht om de spoedeisendheid nader toe te lichten. In reactie daarop is in een brief van 19 april 2021 gesteld dat vast staat dat verzoeker 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft en die zorg voor verzoeker onbeheersbaar zwaar zal drukken op zijn mantelzorgers tot uitspraak is gedaan op het beroep. Extra mantelzorg kan gefinancierd worden door de toekenning van zorgprofiel VV07.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker een indicatie heeft voor zorgprofiel VV05. Hij heeft ervoor gekozen de zorg thuis in te zetten met behulp van een pgb. Vanuit dit pgb wordt de zorg aan verzoeker verleend door zijn zoon en twee professionele zorgverleners. Een pgb is niet toereikend om alle zorg 24 uur per dag op individueel niveau in de thuissituatie te kunnen leveren, omdat deze is gebaseerd op de kosten in een instelling. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3620) volgt uit het wettelijk systeem dat er geen pgb kan worden verleend voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Dat kan verzoeker dan ook niet bereiken met deze procedure. Daar komt bij dat met het huidige zorgprofiel VV05 gekozen kan worden voor opname in een verpleegtehuis. Zoals de klinisch geriater ook aangeeft in de brief van 1 maart 2021 kan worden bezien of verzoeker al dan niet op (korte) termijn opgenomen kan worden in een zorginstelling. Tot die tijd dienen de mantelzorgers van verzoeker een deel van de zorg vrijwillig te leveren, hoe voorstelbaar de zware belasting die dit met zich meebrengt ook is. Dit is inherent aan (het blijven vasthouden aan) de keuze voor een pgb. Een ander (hoger) zorgprofiel maakt dit niet anders, bovendien leidt dit niet automatisch tot een hoger budget.
7. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het spoedeisend belang bij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt en wijst het verzoek daarom af. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 2 juni 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerd publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.