ECLI:NL:RBZWB:2021:2770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2042 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor jaarrond exploitatie strandpaviljoen op primaire waterkering

Op 3 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een exploitant van een strandpaviljoen, een voorlopige voorziening vroeg. Verzoeker had eerder een vergunning op grond van de Waterwet verkregen voor seizoensgebonden exploitatie van zijn paviljoen op de primaire waterkering. Hij verzocht om een wijziging van deze vergunning zodat hij het paviljoen jaarrond mocht exploiteren. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot het indienen van een beroep door verzoeker. In zijn verzoek om voorlopige voorziening stelde verzoeker dat het ontbreken van een jaarrond vergunning hem financieel in de problemen bracht, vooral in het licht van de coronamaatregelen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een zodanige spoedeisendheid dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden toegewezen. De rechter benadrukte dat de voorlopige voorzieningprocedure niet bedoeld is om de uitkomst van de hoofdzaak te bespoedigen, maar om in afwachting van die uitkomst een tijdelijke maatregel te treffen. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat verzoeker al sinds 2016 op de hoogte was van de seizoensgebonden exploitatie en niet had aangetoond dat het wachten op de uitspraak van de rechtbank zou leiden tot een onoverkomelijke financiële noodsituatie. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2042 WATER

uitspraak van 3 juni 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 december 2020 (bestreden besluit) inzake de weigering om verzoeker toe te staan het door hem geëxploiteerde Strandpaviljoen [naam strandpaviljoen] altijd jaarrond geplaatst te mogen hebben op de primaire waterkering [locatie] .
Bij brief van 8 mei 2021 heeft verzoeker tevens een voorlopige voorziening gevraagd.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Uit de stukken komt naar voren dat verzoeker sedert 24 oktober 2016 beschikt over een vergunning op grond van de Waterwet voor het seizoensgebonden behouden van een paviljoen op de primaire waterkering [locatie] . Verzoeker wil graag dat voor deze activiteit jaarrond vergunning wordt verleend en heeft hiervoor al eerder verzoeken ingediend en procedures gevoerd tegen de afwijzing hiervan. In haar uitspraak van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3353, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de Minister in redelijkheid vergunningvoorschrift 4, waarin is bepaald dat het paviljoen uitsluitend in de periode van 1 maart tot 1 november aanwezig mag zijn, heeft kunnen vaststellen.
Per brief van 21 april 2020 heeft brancheorganisatie Koninklijke Horeca Nederland aan Rijkswaterstaat, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen verzocht om eenmalig, gedurende het winterseizoen 2020-2021, strandpaviljoens toestemming te geven om te blijven staan. Exploitanten van strandpaviljoens zouden zich in de huidige crisissituatie eenmalig de kosten van afbreken en weer opbouwen van paviljoens besparen. Op dit verzoek is welwillend gereageerd.
Los van dit verzoek van de Koninklijke Horeca Nederland heeft verzoeker zelf op 22 mei 2020 schriftelijk verzocht om de beperking “seizoensgebonden” in de vergunning van 24 oktober 2016 te wijzigen in de mogelijkheid jaarrond aanwezig te mogen zijn.
Bij het primaire besluit van 30 juli 2020, heeft de Minister besloten de watervergunning te wijzigen door als eenmalige uitzondering, onder het stellen van voorschriften, toe te staan dat het paviljoen van verzoeker in het winterseizoen van 1 november 2020 tot 1 maart 2021
aanwezig mag zijn. Op het verzoek van verzoeker om altijd jaarrond aanwezig te mogen zijn is afwijzend besloten.
Tegen deze afwijzing heeft verzoeker bezwaar gemaakt en bij het bestreden besluit heeft de Minister de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing op bezwaar heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank. Navraag bij de rechtbank leerde hem dat zijn beroep op zijn vroegst in het vierde kwartaal van dit jaar en mogelijk zelfs pas in het eerste kwartaal van 2022 behandeld zou kunnen worden. Daarom heeft verzoeker op 8 mei 2021 tevens een voorlopige voorziening gevraagd.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Volgens verzoeker is sprake van onverwijlde spoed omdat door het ontbreken van een jaarrond watervergunning er géén jaarrond onderpand is voor corona gerelateerde financiële ondersteuning in de vorm van overheidssteun en/of leningen. Doordat de corona
maatregelen ook momenteel nog van invloed zijn op de omzet wordt de situatie om
voormelde reden voor hem steeds nijpender. Onder verwijzing naar zijn beroepschrift heeft verzoeker aangevoerd dat hij volledig aan alle voorwaarden voldoet om een jaarrond watervergunning te kunnen krijgen. Verzoeker heeft verzocht om de Minister op te dragen alsnog een jaarrond watervergunning te verlenen.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij de rechtbank beroep aanhangig is, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de uitspraak van de rechtbank op dit beroep. Er dient derhalve sprake te zijn van een zelfstandige spoedeisendheid bij een te treffen voorlopige voorziening en het moet niet alleen gaan om bespoediging van de afdoening van het beroep.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker een voorlopige voorziening wenst met de strekking dat de Minister wordt gelast om alsnog een zodanige watervergunning te verlenen dat het paviljoen van verzoeker altijd jaarrond aanwezig mag zijn. De voorzieningenrechter acht dit een te vergaande maatregel die niet past bij het karakter van een voorlopige voorzieningprocedure. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat voor het treffen van de voorziening dat het verzoeker moet worden toegestaan om gedurende het winterseizoen 2021-2022 zijn paviljoen op [locatie] te laten staan, vereist is dat sprake is van een dermate spoedeisend belang dat hij de uitspraak van de rechtbank op zijn beroep niet kan afwachten. Verzoeker heeft weliswaar aangevoerd dat door de weigering van de Minister zijn financiële situatie steeds nijpender wordt, maar hij heeft niet gesteld, en de voorzieningenrechter acht ook niet aannemelijk, dat het moeten wachten op uitspraak van de rechtbank zal leiden tot een financiële noodsituatie voor zijn bedrijf. Verzoeker weet al sedert het verkrijgen van zijn watervergunning op 24 oktober 2016 dat hij zijn bedrijfsvoering moet afstemmen op de periode van 1 maart tot 1 november.
6. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom afwijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op:
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.