Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
In deze zaak hebben we namens onze cliënt het standpunt ingenomen dat [belanghebbende] [rb: de door gemachtigde gebruikte schrijfwijze voor belanghebbende in deze brief] naar aard en organisatie vergelijkbaar is met een niet transparant fonds voor gemene rekening.
Voorts is het standpunt ingenomen dat [belanghebbende] op grond van artikel 56 EG-Verdrag (thans artikel 63 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”)) gerechtigd is tot een teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting aangezien [belanghebbende] objectief vergelijkbaar is met een Nederlands fonds dat de status heeft van een fiscale beleggingsinstelling (“FBI”) als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op grond van artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965 is een FBI effectief gerechtigd tot een teruggave van de te haren laste ingehouden dividendbelasting en drukt deze dus niet op haar.
In het arrest d.d. 24 januari 2020 heeft de Hoge Raad overwogen dat een Duits Sondervermögen met slechts één gerechtigde niet vergelijkbaar kan worden geacht met een niet-transparant Nederlands fonds voor gemene rekening.
2.Verzoek
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;