ECLI:NL:RBZWB:2021:2751

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7139
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. O.W.G. van Petegem, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 15 mei 2020, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 73,65% werd vastgesteld. Eiser was sinds 18 januari 2018 uitgevallen door psychische klachten, veroorzaakt door een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Tijdens de zitting op 1 april 2021 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Het UWV werd vertegenwoordigd door een medewerker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft beoordeeld op basis van rapportages van verzekeringsartsen. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkingen ervaart dan door het UWV is aangenomen, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid en de FML die door de verzekeringsartsen is opgesteld. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stelling onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 januari 2020 heeft vastgesteld op 73,65%. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7139 WIA

uitspraak van 1 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. O.W.G. van Petegem,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 mei 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 april 2021.
Eiser is niet verschenen, hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als medewerker [functietitel] ( [functietitel] ) bij de [naam werkgever] voor 36 uur per week. Voor dat werk is hij op 18 januari 2018 uitgevallen vanwege psychische klachten, veroorzaakt door een posttraumatische stress stoornis (PTSS).
Bij besluit van 22 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 16 januari 2020, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,65%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij zich meer beperkt acht dan is aangenomen. De aanvullende bezwaargronden zijn door hem op 23 maart 2020 ingediend.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Procesbelang
Op de zitting is gesproken over het procesbelang van eiser. De rechtbank is met eiser van oordeel dat eiser procesbelang heeft, omdat het bestreden besluit financiële gevolgen voor hem heeft. De hoogte van de aanvullende uitkering op grond van artikel 39b van het Besluit bezoldiging politie is namelijk afhankelijk van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage, evenals de hoogte van de schadevergoeding op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie. De door eiser opgelopen PTSS is inmiddels door de korpschef erkend als beroepsziekte.
3.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 januari 2020 heeft vastgesteld op 73,65%
.
4.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien en het dossier bestudeerd. Op 7 januari 2020 heeft hij gerapporteerd dat eiser kampt met een posttraumatische stress stoornis (PTSS). Na het overlijden van een buurjongen werden trauma’s vanuit het verleden opnieuw getriggerd. Daarnaast was er spanning op de werkvloer. Voor de PTSS-klachten heeft eiser zich onder behandeling gesteld. Eiser slaapt slecht, heeft regelmatig nachtmerries en gaat dan uit bed om met de hond te wandelen. Hij ervaart een constante moeheid in het hoofd en heeft gevoelens van boosheid richting zijn werkgever. Verder is hij vergeetachtig, is zijn concentratie niet goed en is zijn eetlust afgenomen. Hij heeft moeite met het lezen van een boek, maar hij heeft in de afgelopen periode wel een aantal boeken gelezen. Hij doet huishoudelijke taken, zingt en speelt gitaar en mondharmonica in een band, en gaat minimaal één keer per week naar de sportschool. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat er nog benutbare mogelijkheden zijn. Er zijn bij eiser wel beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en er is gelet op het verstoorde dag- en nachtritme aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts verwacht dat op termijn een verbetering van de belastbaarheid zal optreden, zeker als eiser zich losmaakt van zijn werk/werkgever.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 januari 2020.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser telefonisch gehoord en het dossier bestudeerd. In zijn rapport van 8 mei 2020 heeft hij geconcludeerd dat er geen aanleiding is om van het standpunt van de primaire verzekeringsarts af te wijken en de FML te herzien. Daarbij heeft hij overwogen dat bij eiser sprake is van PTSS, waarvoor hij wordt behandeld. Ondanks deze behandeling blijven er klachten aanwezig en zijn herstel wordt bemoeilijkt door zijn nog aanwezige dienstverband. Er is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat eiser niet aan de criteria van het Schattingsbesluit voldoet. Beperkte re-integratiemogelijkheden kunnen, evenals het feit dat het arbeidscontract van eiser niet kan worden ontbonden vanwege zijn rechtspositie en eiser daardoor niet los kan komen van zijn werk, ook niet leiden tot de conclusie dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De beperkingen die zijn neergelegd in de FML zijn passend bij het niveau van functioneren van eiser en er zijn geen medische argumenten aangevoerd die het noodzakelijk maken om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Met de beperkingen die eiser claimt, is al rekening gehouden in (de toelichting op) de FML. Met de urenbeperking van 6 uur per dag, 24 uur per week is volgens de verzekeringsarts b&b in voldoende mate rekening gehouden met de door eiser ervaarde vermoeidheid en zijn behoefte aan recuperatie. Tevens heeft eiser daarmee voldoende tijd voor het volgen van zijn behandeling. Er zijn geen medische argumenten aanwezig om aan te nemen dat als arbeid aan de beschreven belastbaarheid voldoet er sprake zal zijn van overbelasting bij de huidige urenbeperking. Dat eiser meer klachten heeft en beperkingen ervaart, wil niet zeggen dat er ook verzekeringsgeneeskundige beperkingen moeten worden aangenomen op basis van ziekte of gebrek.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij meer beperkt is op het gebied van geheugen/concentratie/vergeetachtigheid en vermoeidheid/energetische beperkingen dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. In de FML hadden, gelet hierop, op meer punten beperkingen aangenomen moeten worden in de rubrieken 1 en 2, onder meer ten aanzien van 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht), 1.4 (inzicht in eigen kunnen), 1.6 (zelfstandig handelen), 1.7 (handelingstempo) en 1.8 (overige beperkingen in het persoonlijk functioneren).
De aangepaste FML dient volgens eiser te leiden tot een volledige arbeidsongeschiktheid (80-100%). Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat in beroep de duurzaamheid van de beperkingen niet (meer) ter discussie staat.
5.3
Het UWV heeft, bij gebrek aan nieuwe medische gegevens, geen aanleiding gezien om het ingenomen standpunt te wijzigen.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde PTSS- en spanningsklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Er zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken 1, 2 en 6. Ten aanzien van 1.1 (vasthouden van de aandacht) en 1.2 (verdelen van de aandacht) is eiser niet beperkt geacht, maar daarbij is in de toelichting opgemerkt dat de normaalwaarde het maximaal haalbare is. In de FML is er dus wel rekening mee gehouden. Eiser claimt meer beperkingen, zoals verminderd concentratievermogen en slaapproblemen, maar heeft geen nieuwe medische informatie (van bijvoorbeeld een neuropsycholoog) overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Nu deze objectieve, medische informatie niet aanwezig is, kan de rechtbank, hoe invoelbaar de klachten van eiser ook zijn, niet tot de conclusie komen dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. De subjectieve klachtbeleving van eiser is immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat niet iedereen die kampt met PTSS, de door eiser genoemde klachten heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beperkingen door de verzekeringsarts op juiste wijze vastgelegd in de FML van 7 januari 2020. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in deze FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (Sbc-code 264122) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies gezien zijn klachten en beperkingen, ten onrechte geschikt worden geacht. Gelet op de medicatie die hij gebruikt, zijn in ieder geval de functies machinaal metaalbewerker en productiemedewerker industrie niet passend. Gelet op de gestelde beperking 1.9.7 (werkplek zonder veelvuldige deadlines of productiepieken) zijn de functies van textielproductenmaker, machinaal metaalbewerker en productiemedewerker industrie volgens hem niet passend.
6.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 20 januari 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het gaat in de functies om seriematig werk met een hoge mate van voorspelbaarheid. Er zijn geen veelvuldige storingen en onderbrekingen, noch deadlines en productiepieken. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit met name voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,65%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 januari 2020 heeft vastgesteld op 73,65%
.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 1 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.