Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. O.W.G. van Petegem, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 15 mei 2020, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 73,65% werd vastgesteld. Eiser was sinds 18 januari 2018 uitgevallen door psychische klachten, veroorzaakt door een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Tijdens de zitting op 1 april 2021 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Het UWV werd vertegenwoordigd door een medewerker.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft beoordeeld op basis van rapportages van verzekeringsartsen. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkingen ervaart dan door het UWV is aangenomen, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid en de FML die door de verzekeringsartsen is opgesteld. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stelling onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 januari 2020 heeft vastgesteld op 73,65%. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.