In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.M. van den Heuvel, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het onderzoek ter zitting vond plaats op 23 juni 2020, waarbij de rechtbank het onderzoek schorste om een deskundige te benoemen. Verzekeringsarts H.J.M. van der Planken heeft verzoekster op 29 oktober 2020 onderzocht, en op basis van zijn rapport heeft het UWV op 26 november 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij verzoeksters bezwaar gegrond werd verklaard en haar een ZW-uitkering werd toegekend per 26 maart 2019.
Na deze beslissing heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelde dat het UWV aan verzoekster was tegemoetgekomen, en heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.068,- voor rechtsbijstand en € 459,09 voor het deskundigenrapport, wat resulteert in een totale proceskostenveroordeling van € 1.527,09.
De uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.