ECLI:NL:RBZWB:2021:2749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.M. van den Heuvel, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het onderzoek ter zitting vond plaats op 23 juni 2020, waarbij de rechtbank het onderzoek schorste om een deskundige te benoemen. Verzekeringsarts H.J.M. van der Planken heeft verzoekster op 29 oktober 2020 onderzocht, en op basis van zijn rapport heeft het UWV op 26 november 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij verzoeksters bezwaar gegrond werd verklaard en haar een ZW-uitkering werd toegekend per 26 maart 2019.

Na deze beslissing heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelde dat het UWV aan verzoekster was tegemoetgekomen, en heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.068,- voor rechtsbijstand en € 459,09 voor het deskundigenrapport, wat resulteert in een totale proceskostenveroordeling van € 1.527,09.

De uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5169 ZW
uitspraak van 1 juni 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 september 2019 (bestreden besluit) van verweerder inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 juni 2020. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde een deskundige te benoemen voor het verrichten van nader onderzoek.
Op 29 oktober 2020 heeft verzekeringsarts H.J.M. van der Planken verzoekster onderzocht. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het deskundigenrapport van 30 oktober 2020.
Bij besluit van 26 november 2020 heeft verweerder naar aanleiding van het deskundigenrapport een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij verzoeksters bezwaar gegrond is verklaard en aan verzoekster per 26 maart 2019 (onveranderd) een ZW-uitkering is toegekend.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft bij brief van 18 februari 2021 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 26 november 2020 dat verweerder aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
3. De gemachtigde van verzoekster heeft daarnaast vergoeding gevraagd voor de kosten voor medisch advies van [naam zorgstichting] van € 379,41 (exclusief btw).
De rechtbank overweegt het volgende. De rapporteurs, F.C. Visser en C.M.C. van Campen, beiden cardioloog van [naam zorgstichting] , kunnen worden aangemerkt als deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De opgemaakte rapportages en de reactie op het rapport van verweerder van 18 juni 2020 zijn aanvullingen op de aangevoerde gronden, waarbij het standpunt is ingenomen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische klachten van verzoekster en dat zij daardoor niet geschikt kon worden bevonden voor het verrichten van één van de geduide functies. De rechtbank is van oordeel dat inschakeling van deze deskundigen redelijk is.
Ten aanzien van de verzochte kosten geldt dat een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de Wet tarieven in strafzaken (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb). Op grond van artikel 3, eerste lid, van deze wet is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit) voor onderhavige werkzaamheden een tarief bepaald van ten hoogste € 134,04 per uur, te vermeerderen met verschuldigde btw ex artikel 15 van het Besluit. Uit de overgelegde factuur van [naam zorgstichting] van 20 juni 2020 blijkt dat er 3 uren zijn gedeclareerd tegen een uurtarief van € 126,47. De rechtbank stelt de vergoeding voor het deskundigenrapport vast op € 459,09 (3 uur x € 126,47 + 21% btw).
De totale proceskostenveroordeling bedraagt derhalve € 1.527,09 (€ 1.068,- + € 459,09).
4. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.527,09.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 1 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.