In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Kapelle over de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 700.000,-, maar na bezwaar van de belanghebbende werd deze waarde verlaagd naar € 664.000,-. De belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 april 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door een taxateur en een andere vertegenwoordiger.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het toetsingskader uiteengezet, waarbij de waarde van de woning wordt bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, waaronder de waarde van de grond, de ligging van vergelijkingsobjecten en de inhoud van de woning, beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier heeft onderbouwd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de heffingsambtenaar de waarde in elke fase van de procedure opnieuw mag onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 664.000,- gehandhaafd blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.