ECLI:NL:RBZWB:2021:2709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1588
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op aanvraag bijzondere bijstand

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout op haar aanvraag voor bijzondere bijstand. De aanvraag, ingediend op 10 december 2020, betreft onder andere kledingstukken, orthopedisch schoeisel, pedicurebehandelingen, medicijnen en kosten voor de behandeling van een huisdier. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat het college niet binnen de wettelijk vereiste termijn van acht weken heeft beslist, wat resulteert in een overschrijding van de beslistermijn. Eiseres heeft het college op 11 maart 2021 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet tijdig heeft gereageerd op de aanvraag.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag. Tevens heeft de rechtbank de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en bepaald dat het college een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 49,-. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 31 mei 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1588 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout,verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het college op de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor kledingstukken, orthopedisch schoeisel en zolen, pedicurebehandelingen, ‘Meer Bewegen Voor Ouderen’, medicijnen, een smartphone en kosten voor behandeling van een huisdier (poes) op grond van de Participatiewet.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 10 december 2020 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor kledingstukken, orthopedisch schoeisel en zolen, pedicurebehandelingen, ‘Meer Bewegen Voor Ouderen’, medicijnen, een smartphone en kosten voor behandeling van een huisdier (poes), op grond van de Participatiewet.
Bij brief van 11 maart 2021 heeft eiseres het college in gebreke gesteld betreffende het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De ingebrekestelling is op 17 maart 2021 ontvangen bij het college.
Bij brief van 5 april 2021 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag.
Het college heeft bij brief van 22 april 2021 de op de procedure betrekking hebbende stukken ingediend. De rechtbank heeft geen verweerschrift ontvangen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan moet in dit geval binnen een redelijke termijn beslissen en die is in ieder geval verstreken als er acht weken na het indienen van de aanvraag zijn verstreken (artikel 4:13, eerste en tweede lid, van de Awb). De aanvraag van eiseres is bij het college op 10 december 2020 ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat de beslistermijn is verdaagd of met instemming van eiseres is verlengd. Daaruit volgt dat het college uiterlijk op 4 februari 2021 had moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres het college bij brief van 11 maart 2021 in gebreke heeft gesteld. De ingebrekestelling is op 17 maart 2021 ontvangen bij het college.
Sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken. Niet gebleken is dat het college inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Niet gebleken is dat het college de hoogte van de dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank zal daarom de verbeurte en de hoogte van de dwangsom vaststellen. De ingebrekestelling heeft een dagtekening 11 maart 2021 en is door het college op 17 maart 2021 ontvangen.
Vanaf de 15e dag na ontvangst van de ingebrekestelling is een dwangsom verschuldigd. Het college heeft nog altijd niet beslist op de aanvraag van eiseres. De dwangsom is volledig volgelopen en bedraagt € 1.442,-.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen en aan eiseres moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
de aanvraag;
- stelt de door het college verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een beslissing op de aanvraag te nemen en bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 31 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.