ECLI:NL:RBZWB:2021:2700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7724
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking van besluit door bestuursorgaan

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Breda, dat op 18 juni 2020 was genomen. Dit besluit hield een last onder dwangsom in. Op 15 maart 2021 heeft de burgemeester echter per e-mail laten weten dat het bestreden besluit zou worden ingetrokken. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van de burgemeester in de proceskosten die hij in bezwaar en beroep had gemaakt. De burgemeester heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.

De rechtbank concludeert dat de burgemeester aan verzoeker tegemoet is gekomen door het intrekken van het bestreden besluit. Tevens is er sprake van een onrechtmatigheid aan de zijde van de burgemeester, wat de rechtbank aanleiding geeft om de burgemeester te veroordelen in de proceskosten. De kosten worden vastgesteld op € 1.602,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de burgemeester het griffierecht van € 178,00 aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen veroordeling nodig is.

De uitspraak is gedaan door rechter N.E.J.M. Stoof en is openbaar gemaakt op 20 mei 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7724 GEMWT
uitspraak van 20 mei 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juni 2020 (bestreden besluit) van verweerder inzake de aan hem opgelegde last onder dwangsom.
Bij e-mail van 15 maart 2021 heeft verweerder bericht het bestreden besluit te zullen intrekken.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en in beroep. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de
belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
In het derde lid van artikel 7:15 Awb is bepaald dat het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.
3. De rechtbank leidt uit de correspondentie af dat het college het bestreden besluit besluit intrekt en dat dat betekent dat ook de oorspronkelijk opgelegde last onder dwangsom is ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus aan eiser tegemoet is gekomen. Bovendien is sprake van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Daarom ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep bij de rechtbank heeft moeten maken.
4. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,00 en wegingsfactor 1).
5. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 178,00 aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.602,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier op 20 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.