ECLI:NL:RBZWB:2021:27

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9495
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar inzake Wob-verzoek

Op 5 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de minister van Infrastructuur en Waterstaat inzake een verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 23 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen een eerder genomen besluit van de minister, maar de minister had niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken op dit bezwaar beslist. Eiser heeft de minister op 11 augustus 2020 in gebreke gesteld, maar ook daarna bleef een beslissing uit. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat de beslistermijn was overschreden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen. Tevens is de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 178,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9495 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat (Inspectie Leefomgeving Transport),verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de minister inzake het verzoek van eiser als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Bij deelbesluit 2 van 11 februari 2020 (primair besluit) heeft de minister beslist op het Wob-verzoek van eiser betreffende openbaarmaking van informatie over de ondernemingen [naam B.V.1], [naam B.V.2] en andere aan deze ondernemingen gelieerde vennootschappen/ondernemingen, in de periode vanaf 2011 tot heden.
Eiser heeft bij brief van 23 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij brief van 11 augustus 2020 heeft eiser de minister erop gewezen dat nog geen beslissing op bezwaar is genomen, terwijl de beslistermijn is verstreken. Eiser heeft de minister verzocht om (onder andere) binnen veertien dagen een beslissing op bezwaar te nemen en toe te zenden.
Bij brief van 6 november 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de minister.
De minister heeft bij brief van 24 november 2020 een verweerschrift ingediend, waarin is medegedeeld dat op dat moment wordt gewerkt aan een beslissing op het door eiser ingediende bezwaar. Zodra een besluit genomen is, zal een afschrift worden ingediend bij de rechtbank.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). Als het bestuursorgaan een bezwaarschriftencommissie heeft ingesteld, is de beslistermijn twaalf weken na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb).
In dit geval heeft het primaire besluit een dagtekening 11 februari 2020. Het bezwaarschrift is digitaal bij de minister ingediend op 23 maart 2020. De minister had dus uiterlijk op 16 juni 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. Eiser heeft de minister op 11 augustus 2020 in gebreke gesteld. Sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken. Niet gebleken is dat de minister inmiddels een beslissing heeft genomen op eisers bezwaar.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op bezwaar met nemen en aan eiser moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de minister een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
bezwaar;
- draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit op het bezwaar te nemen en te verzenden;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 5 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.