ECLI:NL:RBZWB:2021:2690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6255
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die eerder een Ziektewetuitkering ontving, had een WIA-uitkering aangevraagd die door het UWV werd geweigerd per 6 november 2019. Het UWV stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op dat moment 32,46% was, wat onder de vereiste 35% ligt voor toekenning van de WIA-uitkering. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische beperkingen niet correct waren beoordeeld en dat hij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was opgenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat er geen medische gegevens waren die de conclusie van de verzekeringsartsen konden weerleggen. Eiser had aangevoerd dat zijn klachten niet serieus waren genomen en dat er onvoldoende contact was geweest met zijn huisarts. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de klachten en dat de FML adequaat was opgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, terecht waren. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat er binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6255 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen per 6 november 2019.
In het besluit van 21 april 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 maart 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser was werkzaam als medewerker customer support bij [naam bedrijf] . te [plaatsnaam 2] tot 5 januari 2018. Voor dat werk is hij op 8 november 2017 uitgevallen vanwege postvirale klachten na een insectenbeet in Thailand en burn-outklachten.
Bij besluit van 22 januari 2018 heeft het UWV eiser in dit verband een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend vanaf 4 januari 2018.
Na het medisch onderzoek van 8 oktober 2018 in het kader van de eerstejaars Ziektewet beoordeling is eiser ongeschikt geacht voor het verrichten van werk, als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet. Daarom heeft het UWV bij besluit van 9 oktober 2018 vastgesteld dat eisers Ziektewetuitkering per 7 november 2018 ongewijzigd wordt voortgezet.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering geweigerd met ingang van 6 november 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 6 november 2019 met 32,46% minder dan 35% bedraagt.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 november 2019 heeft vastgesteld op 32,46% en daarom de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op haar spreekuur van 2 september 2019. Zij heeft gerapporteerd dat eiser zich heeft ziek gemeld na een aandoening ontstaan in het buitenland. Op 19 augustus 2019 heeft eiser een operatie aan de rechter schouder ondergaan waarvan hij nog herstellende is. De week na het onderzoek zal daarvoor de revalidatie starten en eiser verwacht dat het herstel ongeveer 6 á 8 weken gaat duren. Daarbij is niet zeker of de dominante rechter arm hierna volledig belastbaar is of alleen licht belastbaar. Vooralsnog gaat de verzekeringsarts er van uit dat eiser op de datum einde wachttijd zijn dominante rechterarm alleen licht kan belasten. Omdat eiser nog energetische restklachten van een eerdere aandoening ervaart, houdt de verzekeringsarts eiser aangewezen op licht fysiek werk. Zij ziet voorlopig geen indicatie voor een urenbeperking en zij verwacht dat door natuurlijk herstel de arbeidsbelastbaarheid significant zal toenemen in de loop van de komende 3 tot 6 maanden.
De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 september 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft het dossier inclusief de bezwaargronden bestudeerd en aan de hoorzitting van 27 februari 2020 deelgenomen. [naam verzekeringsarts 2] rapporteert dat eiser een verminderd energieniveau heeft dat wordt geweten aan een insectensteek in Thailand een jaar eerder. Daarna heeft hij nog 8-9 maanden doorgewerkt tot de ziekmelding. Er is volgens [naam verzekeringsarts 2] geen medisch objectief gegeven dat de klachten kan verklaren. Eiser is het niet eens met de FML van de verzekeringsarts en meent meer beperkt te zijn en niet full time te kunnen werken. Hij wil geleidelijk terug naar meer werk en betwijfelt met zijn klachten werk te kunnen vinden. Bij de ziekmelding voelde eiser totale uitputting.
De ingreep aan de rechter schouder is uitgevoerd maar nog niet geheel geslaagd en dat is door de primaire verzekeringsarts ingecalculeerd bij het vaststellen van de beperkingen.
In het Havenziekenhuis is in het geheel geen diagnose gesteld en er zijn geen afwijkingen gevonden die de door eiser geclaimde klachten kunnen verklaren.
De verzekeringsarts b&b is verbaasd dat eiser nog 10 maanden in de eigen baan heeft doorgewerkt terwijl er geen verklaring is voor de vermoeidheidsklachten en, indien er al een virale infectie was, er geen toename van geobjectiveerde afwijkingen is, noch een ziektebeeld waarbij een toename van medische problemen na 10 maanden te verwachten is. Dat eisers vriendin bij hem was weggegaan bleek door de primaire verzekeringsarts al meegewogen te zijn.
De verzekeringsarts b&b ziet geen reden voor een urenbeperking, gelet op de standaard ‘Duurbelasting in Arbeid’. Een causaal verband tussen de klachten uit Thailand en de vermoeidheid ziet [naam verzekeringsarts 2] niet. Dat eiser zijn activiteiten laag houdt, vindt de verzekeringsarts b&b niet medisch gemotiveerd. Evenmin geeft de doorgemaakte operatie en de daarbij optredende complicatie hem aanleiding om meer beperkingen aan te nemen dan de primaire verzekeringsarts aangaf. Het gepresenteerde klachtenpatroon is niet het gevolg van een medisch geobjectiveerd ziektebeeld dat gepaard gaat met energetische belemmeringen of een verhoogde recuperatiebehoefte zoals beschreven in de standaard. Ook wordt eiser volgens de verzekeringsarts b&b niet intensief behandeld middels (dag)behandeling waardoor hij niet beschikbaar is voor arbeid. Verder ziet [naam verzekeringsarts 2] geen aanwijzingen dat eiser door voltijds werken op den duur schade aan de gezondheid oploopt.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser als neergelegd in de FML van 4 september 2019 worden door de verzekeringsarts b&b onderschreven mede gelet op de zorgvuldige wijze waarop de primaire verzekeringsarts haar onderzoek heeft gedaan en haar rapportage heeft opgesteld.
Er zijn volgens [naam verzekeringsarts 2] geen nieuwe medische feiten gebleken en ook in de ingebrachte gegevens ziet hij geen aanleiding de door de primaire verzekeringsarts aangegeven stoornissen en klachtencomplexen voor onjuist te houden. Daarom concludeert de verzekeringsarts b&b dat de klachten door de primaire verzekeringsarts niet zijn onderschat in de FML van 4 september 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat ten onrechte door de verzekeringsartsen ondanks aandringen van eiser geen contact is opgenomen met eisers huisarts. Verder heeft eiser gesteld voor en na de hoorzitting te hebben moeten rusten.
Hoewel het steeds slechter met eiser ging heeft hij het nog tien maanden volgehouden alleen in een poging zijn baan niet te verliezen. Het ging echter steeds slechter tot het echt niet meer ging. Eiser voelt zich niet serieus genomen door de verzekeringsartsen. Als gevolg van het bestreden besluit verwacht eiser zich nog slechter te gaan voelen omdat hij nu al niet tot meer dan 2 uren actie thuis in staat is. In zijn aanvullende gronden van 14 juli 2020 stelt eiser dat de verzekeringsartsen geen juiste energetische toets hebben afgenomen zoals bij voorbeeld met een fietsergometer of een loopband. Daarbij acht eiser het niet normaal dat iemand van 33 jaar na een kleine inspanning al moet rusten.
Verder noemt eiser de gevolgen desastreus nu hij na een in Thailand opgelopen virusinfectie uiteindelijk in de bijstand terecht gaat komen en hij de vaste lasten voor zijn huis niet meer kan betalen als gevolg waarvan hij geen thuis meer heeft.
In de door zijn gemachtigde ingediende nadere gronden van 3 november 2020 heeft deze aangegeven dat eiser meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen en dat daarom de hem geduide functies niet geschikt zijn. Bij de eerstejaars Ziektewet beoordeling is aangegeven dat eiser was aangewezen op lagere energetische belasting met veel consequenties: geen onregelmatige diensten/nachtdiensten, geen sterke tijdsdruk en geen hoge tempodruk, zo min als conflicterende functie-eisen. Verder moest rekening gehouden worden met verminderde conflicthantering en een verhoogd afbreukrisico.
Omdat de situatie onveranderd is dienen die beperkingen nog altijd van kracht te zijn.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser nog verwezen naar informatie van zijn chiropracter [naam chiropracter] van 15 september 2020, van zijn psychiater [naam psychiater] van 7 september 2020 en naar journaalposten van zijn huisarts, naast een ongedateerde evalutatie van zijn werkfit-coach [naam coach] en een advies van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] van 5 november 2020.
In reactie op de beroepsgronden heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] gereageerd in rapportages van 4 juni 2020, van 24 augustus 2020 en van 2 februari 2021 op de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat in het journaal van eisers huisarts geen diagnose voorkomt van burn-out, noch structurele vervolgafspraken in dat verband. Behoudens een dubieuze uitslag van een test op de ziekte van Weil in 2017 en naderhand een licht vitamine D tekort zijn er geen objectieve afwijkingen gevonden. Met betrekking tot psyche en burn-out blijkt [naam verzekeringsarts 2] niet iets te hebben gemist na het lezen van de informatie van eisers huisarts.
Verder is de verzekeringsarts b&b hieruit gebleken dat bij de toediening van antibiotica de zogenaamde SWAB-richtlijn wordt gevolgd, waarbij SWAB staat voor Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid, een stichting met het oogmerk de resistentie te beheersen bij het gebruik van antibiotica.
Tot slot heeft de verzekeringsarts b&b gesteld dat met de diagnose somatische symptoomstoornis een naam wordt gegeven aan de klachten die van eiser al bekend waren. Ondanks dat eiser door zijn klachten weinig zegt te doen, heeft hij een redelijk dagverhaal dat niet leidt tot een noodzaak voor een urenbeperking. De gestelde zenuwirritatie is niet vastgesteld, alleen de chiropractor zegt daaraan te denken.
Een fysieke verklaring voor de armklachten is volgens de verzekeringsarts b&b onwaarschijnlijk, maar desalniettemin is rekening gehouden met verminderde belastbaarheid van de arm. De door eisers psychiater genoemde opleving in 2020 wijst ook niet op een fysieke verklaring van de armproblemen en beschadigde zenuwen. Die opleving is bovendien met “de zenuwirritatie” van de chiropractor niet te rijmen.
De informatie van de medewerker van StartKracht is niet medisch en acht [naam verzekeringsarts 2] niet relevant en de verklaring van de bedrijfsarts over beperkingen en werk kan de verzekeringsarts b&b niet plaatsen. Hij veronderstelt dat deze arts op de hoogte was van een opname en/of intensieve behandeling die over langere tijd zal gaan plaatsvinden.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de psychische klachten maar ook die van de schouder en arm. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de reacties van de verzekeringsarts b&b hebben laten zien dat er geen medische gegevens beschikbaar zijn die tot afwijken van het oordeel van de verzekeringsartsen noodzaken.
Niet blijkt dat een arts heeft vastgesteld dat de beperkingen van eiser zijn onderschat. Weliswaar heeft eiser zelf uitgebreid aangegeven wat hij als oorzaak van de door hem geclaimde klachten ziet, maar een diagnose die hem daarin steunt blijkt ook bij zijn huisarts niet bekend.
Onder deze omstandigheden, mede gelet op de overigens ook goed gemotiveerde rapportages van de verzekeringsartsen en de naar het oordeel van de rechtbank doortimmerde reacties van de verzekeringsarts b&b op de verschillende beroepsgronden, kan de rechtbank niet constateren dat het UWV tot een onjuiste medische afweging is gekomen en de beperkingen van eiser te laag zou hebben ingeschat.
Dat zijn beperkingen een jaar eerder bij de eerstejaars Ziektewet beoordeling zwaarder waren kan daar niet aan afdoen, mede omdat destijds met het directe herstel van de schouderoperatie rekening is gehouden, waar eiser een jaar later minder last van heeft. Bovendien heeft de verzekeringsarts in die procedure gesteld dat eiser een lichte inspanning 4 uur per dag kon volhouden, maar dat de verwachting is dat er nog 6-9 maanden nodig zijn met opbouwen van belasting om tot 40 uur werk per week te kunnen komen.
Niet is de rechtbank dan ook gebleken dat in de FML van 4 september 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML uiteindelijk de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), medewerker tandtechniek (Sbc-code 264050) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat ten onrechte functies geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser tegen elk van de hem bij het bestreden besluit voorgehouden functies aangevoerd dat daarin meer van hem werd gevraagd dan hij met zijn beperkingen aankan. Dat heeft er toe geleid dat de functie vertegenwoordiger niet langer geschikt werd geacht voor eiser door het UWV. Gevolg was dat andere functies voor eiser werden genoemd die volgens het CBBS geschikt zouden zijn voor eiser.
Met betrekking tot de functie monteur printplaten heeft eiser er op gewezen dat daar een beroep wordt gedaan op de fijne motoriek (veel priegelwerk) en dat vergt volgens eiser meer van zijn concentratie dan gelet op zijn vermoeidheid en concentratieproblemen van eiser kan worden gevraagd.
5.3
De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 18 september 2019 en de rapporten van de arbeidsdeskundige b&b van 20 april 2020 en 3 februari 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Dat eiser niet in staat zou zijn het door hem veronderstelde priegelwerk in de functie monteur printplaten te verrichten zowel als zijn standpunt dat hij überhaupt niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5.4
De rechtbank stelt vast dat pas in beroep de geschiktheid van eiser voor de geduide functies voldoende is toegelicht; namelijk door de arbeidsdeskundige b&b bij de rapportage van 3 februari 2021. Gelet op deze toelichting is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in deze functies niet wordt overschreden.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 24,67%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 6 november 2019.
Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat, zoals hiervoor onder 5.4 is overwogen, het UWV pas in beroep de medische geschiktheid van eiser voor de functies voldoende heeft toegelicht. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat deze functies wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit ook voor het overige de rechterlijke toets kan doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het aanvullende beroepschrift van 3 november 2020 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 28 mei 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.