ECLI:NL:RBZWB:2021:2662

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 21_466
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht

Op 27 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het Centraal Administratie Kantoor. Eisers hebben op 26 januari 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van 17 december 2020 van verweerder inzake de Wet langdurige zorg (WLZ). In het procesverloop is vastgesteld dat eisers niet tijdig het verschuldigde griffierecht hebben betaald, ondanks herhaalde waarschuwingen van de rechtbank. De rechtbank heeft hen schriftelijk gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en hen een termijn van vier weken gegeven om dit te voldoen. Aangezien het griffierecht niet binnen deze termijn is ontvangen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan en de uitspraak is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kunnen partijen verzet doen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/466 WLZ

uitspraak van 27 mei 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eisers] , te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het Centraal Administratie Kantoor, verweerder,

Procesverloop

Eisers hebben bij brief van 26 januari 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit) van verweerder inzake de WLZ.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eisers zijn schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 28 februari 2021 zijn eisers medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eisers zijn voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eisers zijn er in deze brief op gewezen dat zij bij niet tijdige betaling het risico lopen dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
3. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 27 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.