ECLI:NL:RBZWB:2021:2638

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
02-130140-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in levensdelict met deels tegenstrijdig forensisch bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1963 en thans gedetineerd, werd op 28 mei 2021 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk doden van het slachtoffer door haar met een mes te steken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 mei 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie eiste een veroordeling voor doodslag, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, onderbouwd door de afwezigheid van belastend bewijs en de aanwezigheid van alternatieve scenario's.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De forensische onderzoeken toonden aan dat er DNA van onbekende personen op het slachtoffer was aangetroffen, terwijl er geen DNA van de verdachte op het lichaam of de kleding van het slachtoffer werd gevonden. De rechtbank oordeelde dat de resultaten van het forensisch onderzoek zowel ontlastend als belastend bewijs opleverden, maar dat de ontlastende elementen zwaarder wogen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen en gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

De rechtbank benadrukte dat de bewijsmiddelen voornamelijk bestonden uit forensisch bewijs en dat er veel onzekerheden bleven bestaan over de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer. De rechtbank besloot dat de vrijspraak gerechtvaardigd was, gezien de afwezigheid van overtuigend bewijs dat de verdachte als dader kon aanwijzen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-130140-19
vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, te Middelburg,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 mei 2021, waarbij de officier van justitie mr. J.F.M. Kerkhofs en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door haar te steken met een mes.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan. Omdat niet kan worden aangetoond dat verdachte vooraf een plan had om het slachtoffer om het leven te brengen heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor moord, en acht zij doodslag bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De aanwezigheid van het DNA van verdachte op de buitenzijde van de voordeur van het appartement van het slachtoffer en de deurklink van die deur aan de binnenzijde kan verklaard worden. Los van de voordeur, is in de rest van het appartement van het slachtoffer en op het lichaam en de kleding van het slachtoffer geen DNA van verdachte aangetroffen. In het appartement van verdachte is evenmin belastend bewijs aangetroffen. De verklaringen van getuige [getuige 1] zijn onvoldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als bewijs. Omdat de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] afwijken van de verklaringen van getuige [getuige 1] kunnen ook die verklaringen niet dienen als bewijs.
Verder had verdachte geen motief en past het ontbreken van luid verbaal geweld bij een dergelijk feit niet bij verdachte.
De verdediging heeft voorts drie alternatieve scenario’s gepresenteerd, waardoor met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Situatie op [naam 1]
- algemeen
Verdachte woont op de begane grond van één van de gebouwen op [naam 1] . Het slachtoffer woonde op de tweede verdieping van hetzelfde gebouw boven verdachte.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte met sommige parkbewoners op gespannen voet leefde. Nadat op de vergadering van de Vereniging van Eigenaren in december 2018 aan verdachte een ultimatum was gesteld om zijn koopappartement te verlaten namen de spanningen toe. Verdachte heeft zich in die periode ten opzichte van sommige bewoners stevig en ook dreigend uitgelaten, zowel verbaal als schriftelijk. Ook in e-mails aan de wijkagent over de situatie heeft hij zich in vergaande bewoordingen geuit. In de vroege avond van 24 mei 2019 heeft verdachte gebeld naar het radioprogramma ‘Zegt u het maar’ van Omroep Zeeland, waarin hij heeft verteld dat hij werd gepest en wat dat met hem doet. Uit het dossier komt naar voren dat politieagenten en parkbewoners hebben verklaard dat inderdaad sprake was van pestgedrag richting verdachte.
- op 22 mei 2019
Uit telefoongegevens van de vaste telefoonlijn van het slachtoffer is gebleken dat verdachte die dag ’s avonds rond half 11 twee keer naar het slachtoffer heeft gebeld. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij eerder die avond al aan de deur was geweest bij het slachtoffer om te praten over parkeerproblemen. Omdat niet werd opengedaan heeft hij later twee keer gebeld. Hij was boos dat zij de deur niet open had gedaan en wilde haar laten weten hoe irritant zij was. Er werd toen niet opgenomen en hij heeft de voicemail ingesproken.
- op 24 mei 2019
In de ochtend vond een incident plaats waarbij de jongste hond van verdachte over de reling van zijn balkon op de begane grond was gesprongen. De hond was daarna tegen een medeparkbewoonster opgesprongen die daardoor viel. Diverse parkbewoners hadden het incident gezien en reageerden daar verbaal op richting verdachte, waarop verdachte verbaal terug reageerde. Ook het slachtoffer had het incident gezien. Verdachte heeft de medeparkbewoonster overeind geholpen en een andere parkbewoner heeft haar naar de zorgvoorziening in het complex gebracht. Door dit incident is bij verdachte paniek en stress ontstaan, omdat dit incident in zijn ogen mogelijk aanleiding kon zijn om de hond af te laten maken. Ook vreesde hij dat het incident gevolgen voor hemzelf zou kunnen hebben. Verdachte heeft daarom zijn advocaat gebeld en per e-mail contact gezocht met de wijkagent. De wijkagent was die dag niet in de gelegenheid om terug te mailen.
Verdachte heeft verklaard dat hij daarna is gaan slapen en rond half vier wakker werd. Vervolgens is hij naar de fitnessruimte gelopen, maar toen hij daar was besliste hij om toch niet te gaan sporten.
Om 16:14 uur heeft medeparkbewoonster [naam 2] verdachte gemaild dat ze vermoedde dat mevrouw [slachtoffer] was overleden.
Verdachte heeft, nadat de ambulance er was, zijn honden uitgelaten op het park.
[naam 3] (echtgenoot van het slachtoffer) heeft verklaard dat hij in de woonkamer zat toen hij zijn vrouw om hulp hoorde roepen. Hij is naar de hal gelopen waar hij haar zag liggen in een plas bloed. Hij is eerst naar de buren gelopen. Die waren niet thuis waarna hij met de lift naar beneden is gegaan. Daar heeft hij om hulp gevraagd. De zorgcoördinator van het appartementencomplex is naar boven gegaan en toen hij de situatie zag heeft hij om 16:02 uur 112 gebeld. Ondertussen was een verpleegkundige vanuit een andere woning gekomen. Zij is gestart met reanimeren. Het gebruik van een AED had geen effect. Daarna is het ambulancepersoneel gearriveerd. Het slachtoffer bleek overleden te zijn.
Forensisch onderzoek
Er heeft na het aantreffen van het slachtoffer uitgebreid forensisch onderzoek plaatsgevonden in en rondom de appartementen van het slachtoffer en de verdachte. De rechtbank zal hieronder de meest in het oog springende resultaten bespreken en beoordelen of aan de hand daarvan vaststellingen kunnen worden gedaan over het steekincident en de betrokkenheid van verdachte daarbij.
-
Onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer
Uit het pathologisch en radiologisch onderzoek is naar voren gekomen dat het slachtoffer twee steekverwondingen had: één in de borst rechts, waarbij onder andere de borstkas, de rechterlong en het hartzakje werden geperforeerd, en één in de buik links, waarbij onder andere de buikholte en de maagwand werden geperforeerd. Het overlijden kan worden verklaard door algehele weefselschade op basis van ernstig bloedverlies, al dan niet in combinatie met ademhalingsfunctiestoornissen, als gevolg van de steekverwonding in de borst. De steekverwonding in de buik heeft geen vitale structuren geraakt en speelde geen (substantiële) rol van betekenis bij het overlijden.
Er waren verder twee snijletsels aan de rechter middel- en ringvinger, en een streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging aan de binnenzijde van het rechter bovenbeen zichtbaar. Deze zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig, snijdend en deels perforerend geweld, zoals veroorzaakt kan worden door snijden met één of meerdere mes(sen). De letsels aan de rechterhand passen volgens de patholoog qua locatie goed bij afweerletsels. Er waren onderhuidse bloeduitstortingen met soms oppervlakkige huidbeschadigingen zichtbaar aan de behaarde hoofdhuid links achter, de handrug links, en de onderrug rechts. Deze zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals stoten (vallen, slaan of tegen iets aankomen). De letsels buiten de twee steekletsels waren gering en speelden geen rol bij het overlijden.
De rechtbank concludeert aan de hand van deze bevindingen dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van één steekverwonding in de borst. De overige letsels hebben geen (substantiële) rol van betekenis gespeeld bij het overlijden.
-Onderzoek aan de kleding van het slachtoffer
In het voorpand van het shirt van het slachtoffer werden twee (steek)beschadigingen waargenomen, qua locatie corresponderend met de steekletsels in de borst en buik. In de voorzijde van de broek van het slachtoffer werden eveneens twee beschadigingen aangetroffen, hoog aan beide pijpen, richting het midden. De beschadiging aan de rechter pijp komt qua locatie overeen met het (snij)letsel aan het rechter bovenbeen.
- DNA-onderzoek op bronniveau
- De deurbel
De echtgenoot van het slachtoffer kan zich niet herinneren of hij op 24 mei 2019 de deurbel heeft gehoord direct vóór het steekincident. Omdat het desondanks wel voorstelbaar is dat het slachtoffer naar de voordeur is gegaan omdat was aangebeld, is de deurbel onderworpen aan DNA-onderzoek. De concentratie DNA in de bemonstering was zodanig laag dat dit geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt DNA-profiel oplevert. Het DNA-onderzoek aan deze bemonstering is daarom gestopt. De rechtbank ziet in dit resultaat, mede door de onzekerheid over het al dan niet aanbellen door de dader, geen aanwijzing vóór of tegen de betrokkenheid van verdachte bij het steekincident en zal dit dus niet gebruiken bij haar oordeelsvorming.
- De vette veeg op de buitenzijde van de voordeur
Op de buitenzijde van de voordeur van het appartement van het slachtoffer werd op circa 120 centimeter hoogte een ononderbroken, horizontale (met een zwakke boog), “vette veeg” van circa 30 á 35 centimeter lang en circa 2 á 3 centimeter breed waargenomen. Verbalisanten van de Forensische Opsporing vermoedden dat deze veeg was ontstaan doordat een persoon tegen de deur aan had geduwd. De veeg werd bemonsterd en onderworpen aan DNA-onderzoek. Er werd DNA gevonden van één man. Het DNA-profiel komt overeen met dat van verdachte, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. De rechtbank concludeert uit deze bevindingen dat het DNA in de veeg op de voordeur van verdachte afkomstig is.
- De deurklink aan de binnenzijde van de voordeur
Omdat de dader mogelijk de deurklink aan de binnenzijde van de voordeur van de woning van het slachtoffer heeft vastgepakt, is deze bemonsterd en onderworpen aan DNA-onderzoek. Er werd DNA gevonden van minimaal vier personen. Verdachte en de echtgenoot van het slachtoffer zijn mogelijke donoren van een relatief groot deel van het celmateriaal. Het slachtoffer en minimaal één andere persoon zijn mogelijke donoren van een relatief klein deel van het celmateriaal. Het DNA-mengprofiel is – kort gezegd – méér dan 1 miljard keer waarschijnlijker als verdachte donor is, dan als dit een willekeurig niet-verwant persoon is. Gelet op deze bevindingen concludeert de rechtbank dat een relatief groot deel van het DNA op de binnenste deurklink van verdachte afkomstig is. Gezien de locatie van de bemonstering neemt de rechtbank aan dat ook het slachtoffer en haar echtgenoot donoren zijn van delen van het celmateriaal.
- Het lichaam en de kleding van het slachtoffer
De handen en nagels van het slachtoffer, en de voorzijdes van haar shirt en broek werden onderzocht op DNA, deels door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en deels door The Maastricht Forensic Institute (TMFI). De resultaten van de beide instituten worden gecombineerd besproken.
In alle voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte bemonsteringen werd DNA aangetroffen waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van het slachtoffer. In de steekbeschadiging rechts op de borst in het voorpand van het shirt werd door het NFI DNA aangetroffen waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van haar echtgenoot. Gezien de locatie van bemonsteringen en de relatie tussen het slachtoffer en haar echtgenoot neemt de rechtbank aan dat zij donoren zijn van dit DNA.
Op de linkerhand van het slachtoffer werd naast DNA van het slachtoffer DNA aangetroffen van minimaal één onbekende man. In bijna alle bemonsteringen van het shirt en de broek van het slachtoffer werd naast DNA van het slachtoffer en/of haar echtgenoot DNA van één tot drie onbekende personen aangetroffen, waarvan bijna altijd minimaal één man. Een groot deel van het DNA van de onbekende personen was ongeschikt voor vergelijkend onderzoek.
Op het lichaam en de kleding van het slachtoffer werd geen DNA van verdachte aangetroffen.
-
Onbekende donoren
Alle hierboven genoemde DNA-profielen van onbekende personen die wel geschikt waren voor vergelijkend onderzoek kwamen niet overeen met die van verdachte, het slachtoffer, haar echtgenoot, of de zes personen die betrokken waren bij het verlenen van eerste hulp aan het slachtoffer.
Er is een onderzoek ingesteld naar de onbekende donoren in vier bemonsteringen, om te zoeken naar aanwijzingen dat het onbekende DNA van dezelfde persoon afkomstig is. De bemonstering van de deurklink bleek onvoldoende ‘onbekend’ DNA te bevatten om mee te nemen in dit onderzoek. Voor wat betreft de overige drie onderzochte bemonsteringen (de linkerhand van het slachtoffer, de steekbeschadiging op de rechterborst in het shirt, en de beschadiging in de linker pijp van de broek) bleek er geen aanwijzing te bestaan dat het DNA afkomstig was van dezelfde onbekende persoon.
- De messen uit de woning van verdachte
In de woning van verdachte zijn messen aangetroffen en in beslag genomen. Ook het zakmes dat verdachte in zijn broekzak droeg bij zijn aanhouding is in beslag genomen. Een selectie van deze messen die daartoe aanleiding gaf – waaronder het zakmes –, , werd onderzocht op DNA. Op geen van de messen werd DNA van het slachtoffer aangetroffen.
-DNA-onderzoek op activiteitniveau
Door het NFI is onderzoek gedaan naar de vraag hoe goed de hierboven besproken DNA-resultaten passen bij verschillende scenario’s. Bij deze evaluatie werd nadrukkelijk rekening gehouden met relevante contextinformatie, zoals het feit dat verdachte en slachtoffer in hetzelfde appartementencomplex woonden.
- Hypothesen
Er zijn eerst hypothesen opgesteld. Gezien het feit dat het niet duidelijk is of de dader bij het steekincident de binnenste deurklink van de voordeur van het slachtoffer heeft vastgepakt, zijn er twee aparte hypotheseparen opgesteld, die alleen onderling vergeleken werden.
- Aannames
De deskundige heeft drie aannames gedaan die betrekking hebben op – voor de deskundige – onduidelijke factoren. De aannames gaan over het volgens de richtlijnen veiligstellen van onderzoeksmateriaal, het DNA van verdachte in twee eerder in dit vonnis besproken bemonsteringen, en het niet dragen van handschoenen door de dader. De rechtbank heeft deze aannames beoordeeld op basis van het dossier, accepteert deze en gaat daar bij de beoordeling van de resultaten van uit.
- Heeft verdachte het slachtoffer gestoken?
Om het DNA-bewijs in deze context te kunnen toetsen zijn twee hypothesen opgesteld:
 Hypothese 1: Verdachte heeft het slachtoffer gestoken.
 Hypothese 2: Een andere persoon (niet zijnde haar echtgenoot) heeft het slachtoffer gestoken.
De deskundige heeft hierbij aangegeven dat voor hem onduidelijk is of er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen het slachtoffer en de dader, waarbij het slachtoffer zich heeft afgeweerd. Dit zou een groot effect hebben op de te verwachten DNA-sporen. Er is daarom gekozen voor het evalueren van de DNA-resultaten onder beide mogelijkheden. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of zij in het dossier aanwijzingen ziet voor zo’n worsteling. Zij merkt daarbij op dat zij onder ‘worsteling met afweren’ een situatie verstaat waarbij er meer fysiek contact is geweest tussen de dader en het slachtoffer dan alleen de steekhandelingen zelf, overeenkomend met wat de deskundige daarover in het rapport opmerkt. De rechtbank ziet in de – kort gezegd – (snij)letsels aan de rechterhand en blauwe plekken op de linker handrug aanwijzingen dat het slachtoffer zich heeft afgeweerd bij het steekincident. Er zijn meerdere letsels (in totaal twee steek- en drie snijletsels) op het lichaam van het slachtoffer aangetroffen. Het snijletsel aan het rechter bovenbeen correspondeert met een beschadiging in de broek, wat de rechtbank ziet als een aanwijzing dat ook de letsels buiten de twee steekletsels in de romp tijdens het steekincident zijn ontstaan. Bovendien heeft de echtgenoot van het slachtoffer verklaard dat hij haar een gil hoorde slaken.
De rechtbank gaat dan ook uit van het scenario waarin een ‘worsteling met afweer’ heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer afwerend heeft gereageerd op haar aanvaller en er meer fysiek contact tussen dader en slachtoffer heeft plaatsgevonden dan slechts de steekhandelingen.
De deskundige concludeert in dat geval dat de DNA-sporen waarschijnlijker [1] zijn als een ander persoon het slachtoffer heeft gestoken (hypothese 2) dan als verdachte dat heeft gedaan (hypothese 1). Hierbij speelt het gebrek aan DNA-sporen van verdachte op het lichaam en de kleding van het slachtoffer een grote rol. Dit resultaat merkt de rechtbank aan als ontlastend voor verdachte.
- Heeft verdachte de deurklink vastgepakt op 24 mei 2019?
Gezien de onduidelijke relatie tussen het steekincident en het aanraken van de binnenste deurklink van de voordeur van de woning van het slachtoffer, werden voor het aanraken van deze deurklink twee aparte hypothesen opgesteld:
 Hypothese 3: Verdachte heeft de deurklink vastgepakt op 24 mei 2019.
 Hypothese 4: Verdachte heeft de deurklink nooit vastgepakt of aangeraakt.
Bij de evaluatie van deze hypothesen speelde de eerder besproken ‘vette veeg’ op de buitenzijde van de voordeur een prominente rol. Of deze veeg is ontstaan
tijdenshet incident, of
daarvóóral aanwezig was op de voordeur, heeft invloed op de te verwachten DNA-sporen. Er is daarom gekozen voor het evalueren van de DNA-resultaten onder beide mogelijkheden. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of zij in het dossier aanwijzingen ziet die betrekking hebben op het ontstaansmoment van de veeg. Zij betrekt hierbij onder andere het feit dat de veeg door verbalisanten als ‘ononderbroken’ wordt omschreven. Deze informatie acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis in deze kwestie. Het is ook mogelijk dat de veeg al eerder op de deur zat en dat de dader deze tijdens het incident niet heeft aangeraakt (of niet zodanig dat deze verstoord is geraakt). De rechtbank betrekt hierbij ook het feit dat de deskundige van het TMFI heeft verklaard geen tekenen van ‘afbraak’ te zien in de DNA-kenmerken van verdachte in de bemonstering van de veeg. Deze verklaring kan de rechtbank echter niet vertalen naar een concreet moment van ontstaan van de veeg op de deur. De rechtbank moet concluderen dat het dossier onvoldoende informatie bevat om een onderbouwd oordeel te geven over het ontstaansmoment van de ‘vette veeg’ op de buitenzijde van de voordeur. Zo valt bijvoorbeeld niet uit te sluiten dat de veeg is ontstaan toen verdachte twee dagen eerder aan de deur van het slachtoffer stond. Zij zal daarom uitgaan van zowel de mogelijkheid dat de veeg tijdens het incident is ontstaan, als dat deze al vooraf aanwezig was, door uit te gaan van de gezamenlijke reikwijdte van de getrokken conclusies.
De deskundige concludeert in dat geval dat de DNA-resultaten waarschijnlijker tot en met veel waarschijnlijker [2] zijn als verdachte de deurklink op 24 mei 2019 heeft vastgepakt (hypothese 3), dan als verdachte de deurklink nooit heeft vastgepakt of aangeraakt (hypothese 4). Hierbij speelt het gevonden DNA van verdachte op de binnenste deurklink van de voordeur én op de vette veeg aan de buitenzijde van de voordeur een grote rol.
Dit resultaat merkt de rechtbank aan als belastend voor de verdachte, mede gelet op de verklaring van verdachte dat hij nooit in de woning van het slachtoffer is geweest.
Tussenconclusie
De rechtbank ziet zich aldus geconfronteerd met zowel ontlastend als belastend bewijs in de resultaten van het DNA-onderzoek op activiteitniveau. Bij de weging van deze voor de bewijsvraag conflicterende onderzoeksresultaten betrekt de rechtbank naast de door de deskundige berekende (reikwijdtes van de) bewijskrachten ook de mate waarin de resultaten in de ogen van de rechtbank delictgerelateerd zijn. Zij overweegt dat DNA-sporen op het lichaam en de kleding van het slachtoffer een sterker en directer verband hebben met het steekincident dan DNA-sporen op en rondom de voordeur van het slachtoffer. De rechtbank hecht voor haar eindoordeel met betrekking tot het DNA-onderzoek in brede zin daarom relatief meer waarde aan de voor de verdachte ontlastende conclusies over het steekincident zelf, dan aan de voor de verdachte belastende conclusies over het aanraken van de deurklink.
Samenvattend concludeert de rechtbank na een weging van het deels tegenstrijdige forensische bewijs dat deze meer steun geeft aan het scenario dat een ander persoon het slachtoffer gestoken heeft, dan dat verdachte dat heeft gedaan.
Overig bewijs
Het niet-forensische deel van het dossier bevat geen direct bewijs dat in de richting van verdachte als dader wijst. Er waren geen getuigen die hebben gezien dat het slachtoffer werd neergestoken. Het steekwapen waarmee het slachtoffer is gestoken is niet gevonden. Verdachte heeft steeds ontkend dat hij het slachtoffer heeft gestoken.
Getuige [getuige 1] , een onderbuurvrouw van het slachtoffer, heeft tussen 15:00 uur en 16:00 uur iemand gehaast de trap af naar beneden zien lopen. Over de omschrijving van die persoon heeft zij tegen diverse getuigen, de politie en de rechter-commissaris wisselend verklaard.
Door getuigen wordt gesuggereerd dat zij niet heeft durven zeggen dat zij verdachte had herkend als de persoon op de trap omdat zij erg bang van hem is. De onderbuurvrouw heeft daar zelf over verklaard dat zij inderdaad bang is voor verdachte, maar dat zij het had gezegd als ze verdachte had herkend omdat dat haar burgerplicht is. Het enige dat zij nog zeker zegt te weten is dat die persoon een lichtblauw overhemd of shirt droeg. Ook heeft zij verklaard dat zij in het genoemde tijdvak nog meer personen de trap op en af heeft zien gaan.
Over het blauwe shirt overweegt de rechtbank dat het dossier foto’s bevat van verdachte op 24 mei 2019 en dat op die foto’s is te zien dat hij een lichtblauw shirt draagt. Zelfs als daaraan al de conclusie zou kunnen worden verbonden dat het verdachte is geweest die de onderbuurvrouw op de trap heeft gezien, dan nog plaatst dat hem niet in het appartement van het slachtoffer. Enig bewijs voor het daderschap van verdachte kan er dan ook niet uit worden afgeleid.
Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank in de verklaring van getuige [getuige 1] geen belastend bewijs.
Conclusie
In deze zaak bestaan de bewijsmiddelen voornamelijk uit resultaten van forensisch onderzoek en analyse van DNA-monsters. Deze wijzen zowel op de betrokkenheid van verdachte als op de afwezigheid van zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer. Als de rechtbank de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwt, blijven er nog veel onzekerheden over die aan de hand van de inhoud van het dossier niet kunnen worden weggenomen. De rechtbank kan dan ook niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat het verdachte is geweest die het tenlastegelegde heeft begaan. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zodat verdachte zal worden vrijgesproken.

5.De benadeelde partij

De volgende benadeelde partijen hebben een schadevergoeding gevorderd:
- [naam 3] voor een totaalbedrag van € 24.078,72,
- [naam 4] voor een totaalbedrag van € 22.071,89, en
- [naam 5] voor een bedrag van € 17.500,00.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

6.De overwegingen omtrent het beslag.

6.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen is mogelijk in geval van vrijspraak van de verdachte. Wel zal bij rechterlijke uitspraak moeten worden vastgesteld dat enig strafbaar feit is begaan. Uit het dossier blijkt dat een strafbaar feit is gepleegd, te weten het doden van het slachtoffer. De twee gaspatronen zijn bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit aangetroffen. De voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
6.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

7.De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing ten aanzien van het beslag berust op de artikelen 36b en 36d van het wetboek van strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: voorwerp 1;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd: voorwerpen 2 tot en met 37;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] niet-ontvankelijk in hun vordering;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft met onmiddellijke ingang op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst en
J. Meeuwissen MSc, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 mei 2021.
J. Meeuwissen MSc is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Oostkapelle, gemeente Veere, althans
in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de
borst en/of buik, althans het lichaam te steken, tengevolge waarvan die
[slachtoffer] is overleden;
( art 289 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Deze verbale waarschijnlijkheidsterm komt overeen met een numerieke ordegrootte van 10-100 keer waarschijnlijker.
2.Deze verbale waarschijnlijkheidsterm komt overeen met een numerieke ordegrootte van 10-10.000 keer waarschijnlijker.