ECLI:NL:RBZWB:2021:259

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5938
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een docente Nederlands, en het UWV over de toekenning van een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres had een WGA-uitkering gekregen met een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% met ingang van 28 januari 2019, maar het UWV had haar bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, terwijl het UWV dit betwistte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV voldoende gegevens had om te concluderen dat eiseres op de datum in geding niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsartsen van het UWV hadden de medische situatie van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van duurzame arbeidsbeperkingen. Eiseres had klachten van hypertensie, maar de verzekeringsartsen waren van mening dat er nog mogelijkheden waren voor verbetering van haar belastbaarheid.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder twijfels over de professionaliteit van de verzekeringsartsen en de prognose van haar aandoening, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiseres geen recht had op een IVA-uitkering en dat het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiseres de mogelijkheid heeft om een (her)beoordeling aan te vragen bij het UWV per 27 februari 2021, het moment waarop haar uitkering zou omschakelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5938 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Rotterdam), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 april 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiseres een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% met ingang van 28 januari 2019.
In het besluit van 5 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam dat door die rechtbank ter behandeling is doorgestuurd aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 december 2020. Hierbij was eiseres aanwezig.
Het UWV is na voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is fulltime werkzaam geweest als docente Nederlands bij de [naam onderwijsinstelling] te Rotterdam. Voor dat werk is zij op 1 februari 2016 ziek gemeld met bloeddrukklachten. Er is sprake van sterk wisselende bloeddruk (hypertensie) en sterk wisselende hartfrequentie.
Vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van haar werkgever heeft het UWV eiseres een jaar langer dan gebruikelijk een uitkering ingevolge de Ziektewet verstrekt.
Bij het primaire besluit (van 12 april 2019) heeft het UWV eiseres met ingang van 28 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Met het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft het UWV gesteld dat eiseres weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Omdat er geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen heeft eiseres volgens het UWV geen recht op een IVA-uitkering (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten).
2.
Omvang geschil
De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen partijen alleen de vraag betreft of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 28 januari 2019 moet worden geacht tevens duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de WIA, zodat eiseres op grond van artikel 47 van de WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van de nu toegekende WGA-uitkering.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de WIA ontstaat recht op een IVA-uitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is
Het UWV heeft een interne richtlijn ontwikkeld, getiteld: “Beoordeling van de duurzaamheid van Arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen” (Beoordelingskader).
In dit Beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
a. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
b. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Op grond van deze richtlijn dient de verzekeringsarts zich uit te spreken over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
De verzekeringsarts doorloopt daarbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts G. van Leeuwen (die eiseres ook op het spreekuur op 29 december 2017 had gezien) heeft eiseres telefonisch gesproken op 20 maart 2019 en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts rapporteert dat eiseres lichamelijke klachten heeft als gevolg van hypertensie met forse pieken, die verergeren bij stress, waardoor zij zich niet in staat acht te werken. Er wordt echter niet voldaan aan een uitzonderingscriterium van de standaard “geen benutbare mogelijkheden” omdat eiseres niet intensief wordt behandeld, niet bedlegerig of ADL afhankelijk is en er geen onvermogen tot sociaal en persoonlijk functioneren bestaat. Geconcludeerd moet worden dat zij nog in staat is om werk te verrichten, wanneer rekening wordt gehouden met haar beperkingen. Aangezien er nog steeds (met pieken) toename is van haar klachten en eiseres een achteruit meldt, acht de verzekeringsarts haar gezien de aard van de klachten niet meer in staat hele dagen te werken. Stress en mogelijke werkdruk zijn van invloed op haar klachten, daarom acht hij haar voor maximaal halve dagen belastbaar met mentaal weinig belastende werkzaamheden.
Als belangrijkste beperkingen in de belastbaarheid noemt de verzekeringsarts: stressverhogende factoren in het werk als sterk wisselende werkomstandigheden, werken met veelvuldige deadlines en productiepieken, omgaan met conflicten, fysiek zware belasting en werktijden.
De verwachting is dat de medische situatie en functionele mogelijkheden voorlopig niet wezenlijk zullen veranderen. De belastbaarheid op langere termijn is onduidelijk, mogelijk geeft informatie van de behandelend sector hierover duidelijkheid. De medische prognose is nog onzeker en de arbeidsbeperkingen acht de verzekeringsarts niet duurzaam.
De verzekeringsarts heeft de beperkingen en belastbaarheid van eiseres vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 maart 2019, geldig vanaf 27 januari 2019.
4.2
Verzekeringsarts b&b L.M. Vreeken heeft het dossier bestudeerd, inclusief de brief van de afdeling Interne Geneeskunde van het Radboud universitair medisch centrum van 26 juni 2019. Verder heeft zij eiseres gezien op de hoorzitting van 12 november 2019.
In haar rapportage van 4 maart 2020 overweegt zij dat er geen reden is om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts omtrent de duurzaamheid van de beperkingen. Er is sprake van een ziektebeeld met behandelmogelijkheden. Het baroreflexfalen kan niet worden opgeheven, maar volgens de internist is verbetering mogelijk door het verminderen van pieken door clonidine. Verder beschrijft de internist dat nog sedativa kunnen worden toegevoegd om de bloeddrukrespons op stresssituaties te verzachten. De verzekeringsarts b&b geeft aan dat ook de medische literatuur laat zien dat zowel frequentie als de hoogte van de bloeddrukpieken door clonidine kan verminderen. Daarnaast wordt daar beschreven dat in de meeste gevallen de bloeddrukpieken ook na verloop van tijd afnemen. Als de frequentie en ernst van de bloeddrukpieken verminderen, zal de belastbaarheid, met name de vermoeidheid en daarmee de urenbeperking kunnen dan afnemen. Er is daarom sprake van een redelijke tot goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid binnen een jaar zal optreden. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen reden de FML aan te passen.
5. Eiseres voert aan dat het UWV heeft gerefereerd aan een artikel van dr. Timmers dat een review is van diverse onderzoeken. Behandeling en prognose bevinden zich volgens eiseres nog in een onderzoekstadium. Daarover stelt Timmers volgens eiseres: “informatie over de behandeling van acute, postchirurgische baroreflexfalen is schaars en steunt op een waarnemingsgeval en intensieve studies”. De conclusie van het UWV dat er een redelijk tot goede verwachting is, acht eiseres daarom voorbarig. Zij geeft in overweging bij haar behandelend internist [naam internist eiseres] te [plaatsnaam 2] informatie op te vragen.
Bij haar aanvullende gronden van 26 april 2020 heeft eiseres ook een verklaring van deze aan het Radboud universitair medisch centrum verbonden specialist van 22 april 2020 gevoegd waar zij naar verwijst voor diens stelling dat bij eiseres sprake is van een idiopathische, chronische vorm van baroreflexfalen en dat een conclusie dat daarbij sprake is van een voorbijgaande aandoening bij eiseres, onjuist is.
In haar aanvullende gronden van 5 november 2020 heeft eiseres nog benadrukt dat zij geen herstelkansen heeft. Daarbij stelt eiseres dat de verzekeringsartsen in hun gesprekken met haar hebben toegegeven nooit eerder van baroreflexfalen te hebben gehoord. Eiseres vraagt zich daarom af hoe deze artsen de door hen op grond van het UWV beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (hierna: beoordelingskader) op te stellen prognose kunnen geven. De door hen opgezochte onderzoeken zijn gebaseerd op algemene notities volgens eiseres.
Tot slot heeft eiseres in haar aanvullende gronden van 13 november 2020 nog haar twijfels geuit met betrekking tot de professionaliteit van het UWV en de onafhankelijkheid van de daar werkende verzekeringsartsen onder verwijzing naar enkele internetartikelen.
6.
Oordeel rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV gelet op de hiervoor beschreven onderzoeksbevindingen over voldoende gegevens beschikt om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor de eiseres op de datum in geding (28 januari 2019) geldende beperkingen en de duurzaamheid daarvan te kunnen komen. Bij deze beoordeling is informatie van derden, te weten de internist van eiseres, [naam internist eiseres] , kenbaar meegewogen. Ook hebben de primaire verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b bij hun beoordeling acht geslagen op het beoordelingskader. De rechtbank ziet geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten.
Voor de door eiseres geuite twijfel aan de professionaliteit en onafhankelijkheid van de verzekeringsartsen van het UWV heeft de rechtbank geen objectieve aanknopingspunten gevonden.
In haar rapport van 4 maart 2020 heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat het baroreflexfalen niet kan worden opgeheven, maar dat uit de brief van 26 juni 2019 van de internist nog verbetering mogelijk blijkt door het verminderen van bloeddrukpieken door clonidine waarmee eiseres inmiddels gestart is. De internist beschrijft verder dat nog sedativa kunnen worden toegevoegd om de bloeddrukrespons op stresssituaties te verzachten.
Mede op grond van de medische informatie van de internist van 26 juni 2019 is de verzekeringsarts b&b tot de conclusie gekomen dat op de datum in geding nog niet duidelijk was hoe de aandoening en belastbaarheid van eiseres zich binnen een jaar zou ontwikkelen. Zij heeft daarbij overwogen dat als de frequentie en ernst van de bloeddrukpieken vermindert, de belastbaarheid zal toenemen en dan met name de vermoeidheid en de urenbeperking kunnen afnemen. Dit heeft de verzekeringsarts b&b tot de conclusie gebracht dat de medische situatie op de datum in geding overeenkwam met de situatie zoals omschreven in stap 2 van het beoordelingskader, zo begrijpt de rechtbank. Doorslaggevende argumenten voor een keus tussen 2a en 2b ontbreken en dan mag er van worden uitgegaan dat de belastbaarheid van eiseres nog zal toenemen. Met dit standpunt van de verzekeringsarts b&b kan de rechtbank zich verenigen en daarmee is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en gemotiveerd uiteengezet dat op de datum in geding (28 januari 2019) geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.
Met betrekking tot het betoog van eiseres dat inmiddels duidelijk is geworden dat geen verbetering is te verwachten, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027). Daarin is geoordeeld dat de omstandigheid dat de behandelingen, achteraf gezien geen, dan wel minder verbetering hebben gebracht dan was te verwachten, geen grond is om aan te nemen dat de door verzekeringsarts b&b uitgesproken verwachting die ten tijde in geding bestond, voor onjuist moet worden gehouden. De rechtbank merkt daarbij op dat, anders dan eiseres meent, de verzekeringsartsen niet hebben aangenomen dat het om een voorbijgaande aandoening gaat bij eiseres, maar hebben overwogen dat de vooruitzichten op verandering van de mate waarin eiseres daardoor medisch beperkt is in haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, ten tijde in geding nog niet vast stonden.
Het ter zitting door eiseres nog benadrukte argument dat de verzekeringsartsen zich uitsluitend hebben laten leiden door medische publicaties die over het baroreflexfalen in het algemeen zijn verschenen, is gelet op het vorenstaande onjuist. Bovendien mag van verzekeringsartsen worden verwacht dat zij medische publicaties over aandoeningen waarover hun oordeel wordt gevraagd bijhouden om op de hoogte te blijven van alle van belang zijnde medische ontwikkelingen.
De rechtbank acht invoelbaar dat eiseres zich mede als gevolg van het ingrijpende karakter van haar aandoening mogelijk niet altijd serieus genomen voelde in de bejegening door medewerkers van het UWV, maar niet is kunnen blijken dat eiseres daarbij inhoudelijk is benadeeld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende medische rapportages, wat betreft het daarin vervatte standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres per 28 januari 2019 niet duurzaam is, is voorzien van een deugdelijke motivering. Het UWV heeft dan ook terecht besloten dat eiseres per 28 januari 2019 geen IVA-uitkering toekomt. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.
Als overweging ten overvloede wijst de rechtbank eiseres ten slotte op de suggestie van het UWV in het aanvullend verweerschrift om een (her)beoordeling aan het UWV te vragen per 27 februari 2021, zijnde het omslagmoment van de uitkering van eiseres van WGA-LGU naar WGA-LAU of WGA-VVU.
7. Conclusie
Het beroep is ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
R.V. van Vliet op 21 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.