ECLI:NL:RBZWB:2021:2544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9923
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen dwangsombeschikking en verzoek om inzage persoonsgegevens

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek. Eiser had op 29 april 2020 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens, maar het college heeft niet tijdig op dit verzoek gereageerd. Na een ingebrekestelling heeft het college op 17 december 2020 alsnog een dwangsombeschikking genomen, maar heeft daarbij gesteld dat eiser geen belanghebbende is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is, omdat hij wel degelijk een persoonlijk belang heeft bij het verzoek om inzage in zijn eigen persoonsgegevens. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen de dwangsombeschikking gegrond verklaard. Het bestreden besluit van 17 december 2020 is vernietigd en het college is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9923 AVG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 30 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door het college.
Bij besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college alsnog een dwangsombeschikking genomen. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser heeft het college bij brief van 29 april 2020 verzocht om hem uitsluitsel te geven of er hem betreffende persoonsgegevens bij de gemeente Hilvarenbeek worden verwerkt en om, wanneer dat het geval is, inzage te krijgen in die persoonsgegevens en in de overige informatie.
Eiser heeft het college bij brief van 13 juni 2020 verzocht een besluit te nemen op zijn brief van 29 april 2020. Eiser stelt dat niet tijdig is beslist en verzoekt het college hierin voortvarend te werk te gaan.
Het college heeft eiser bij brieven van 29 juni 2020 en 21 september 2020 meegedeeld dat voordat het verzoek afgehandeld kan worden, de identiteit van eiser vastgesteld moet worden. Het college verzoekt eiser om zich via een link te identificeren of door een kopie van zijn identiteitsbewijs op te sturen.
Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft het college het verzoek van eiser afgewezen, omdat de identiteit van eiser niet vastgesteld kon worden.
Eiser heeft het college bij brief van 18 oktober 2020 verzocht de uit eigen beweging besluit te nemen naar aanleiding van zijn brief van 13 juni 2020. Eiser stelt dat niet tijdig is beslist en verzoekt het college voortvarend te werk te gaan.
Het college heeft als reactie hierop bij brief van 5 november 2020 nogmaals het besluit van 14 oktober 2020 aan eiser toegezonden.
Bij brief van 30 november 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking met betrekking tot het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 29 april 2020.
Het college heeft bij brief van 21 december 2020 de op de procedure niet tijdig beslissen betrekking hebbende stukken ingediend. Bij deze stukken heeft het college tevens de beschikking van 17 december 2020 meegestuurd waarbij het college heeft besloten geen dwangsommen verbeurd te zijn omdat eiser niet aangemerkt kan worden als belanghebbende.
Eiser heeft bij brief van 17 januari 2021 gemotiveerd aangegeven het niet eens te zijn met de dwangsombeschikking van 17 december 2020.
2.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen op de dwangsombeschikking
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
Vaststaat dat ten tijde van het indienen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van de dwangsombeschikking door het college nog geen besluit over de dwangsom was genomen.
Los van de vraag of er sprake was van een rechtsgeldige ingebrekestelling gericht tegen het niet tijdig nemen van de dwangsombeschikking, stelt de rechtbank vast dat het college bij besluit van 17 december 2020 alsnog een dwangsombeschikking heeft genomen.
Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen het alsnog genomen besluit van 17 december 2020.
Gelet hierop is er geen procesbelang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
3.
Beroep tegen de dwangsombeschikking
3.1.
Het college heeft bij beschikking van 17 december 2020 besloten dat er geen dwangsom verschuldigd is omdat eiser geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 4:17, zesde lid, onder b, van de Awb. Het college heeft de identiteit van eiser niet vast kunnen stellen en daardoor ook niet vast kunnen stellen of er sprake is van een persoonlijk belang. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel belanghebbende is, omdat niet valt in te zien dat hij geen persoonlijk belang zou hebben bij een verzoek tot inzage in zijn eigen persoonsgegevens.
3.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 4:17 Awb volgt dat geen dwangsom is verschuldigd indien de aanvrager geen belanghebbende is in de zin van de Awb (Kamerstukken II 2004/2005, 29 934, nr. 6, p. 13).
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling), een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.3.
Eiser heeft het college bij brief van 29 april 2020 verzocht om hem uitsluitsel te geven of er hem betreffende persoonsgegevens bij de gemeente Hilvarenbeek worden verwerkt en om, wanneer dat het geval is, inzage te krijgen in die persoonsgegevens en in de overige informatie.
Het college heeft het verzoek van eiser terecht aangemerkt als een verzoek om inzage op grond van de AVG. In artikel 12, derde lid, van de AVG is bepaald dat het bestuursorgaan binnen een maand na ontvangst van het verzoek informatie verstrekt over het gevolg dat aan een verzoek is gegeven. Het college ontving de aanvraag van 29 april 2020 op 13 mei 2020.
Vaststaat dat het college niet binnen een maand na ontvangst van het verzoek informatie heeft verstrekt over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Eerst op 29 juni 2020 heeft het college eiser geïnformeerd over zijn verzoek. Het college heeft eiser in die brief meegedeeld dat voordat zijn verzoek afgehandeld kan worden, de identiteit van eiser vastgesteld moet worden. Het college verzoekt eiser om zich via een link te identificeren of door een kopie van zijn identiteitsbewijs op te sturen.
Vaststaat dat eiser er voor heeft gekozen om zijn identiteit niet te bevestigen. Het feit dat eiser zich niet heeft geïdentificeerd en het college zonder deze identificatie niet de gevraagde informatie kan verstrekken, maakt niet dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het door hem ingediende verzoek. Overigens heeft het college bij besluit van 14 oktober 2020 op de aanvraag van eiser beslist en daarbij weliswaar het verzoek heeft afgewezen omdat de identiteit van eiser niet vastgesteld kon worden, maar niet omdat eiser geen belanghebbende is bij zijn aanvraag.
3.4.
Gelet op het vorenstaande heeft het college ten onrechte besloten dat er geen dwangsommen zijn verbeurd op de grond dat eiser geen belanghebbende is. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit van 17 december 2020 vernietigen. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
3.5.
Een veroordeling van het college tot vergoeding van het griffierecht blijft achterwege, omdat het beroep van eiser op betalingsonmacht is gehonoreerd. Van eiser is geen griffierecht is geheven.
3.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de dwangsombeschikking gegrond;
  • vernietigd het bestreden besluit van 17 december 2020;
  • draagt het college op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 20 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.