ECLI:NL:RBZWB:2021:2514
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 2 juli 2019, waarin de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 3 september 2019 werd aangekondigd. Na bezwaar heeft het UWV op 24 februari 2021 het eerdere besluit herzien en verzoeker alsnog als duurzaam en volledig arbeidsongeschikt geacht, met terugwerkende kracht. Verzoeker trok zijn beroep in en vroeg de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV gaf aan zich niet te verzetten tegen deze veroordeling.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Awb, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelde dat het UWV aan verzoeker tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De kosten werden vastgesteld op € 1.068,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast overwoog de rechtbank dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig was. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen, maar de beslissing om het UWV te veroordelen in de proceskosten werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 mei 2021.