ECLI:NL:RBZWB:2021:2513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6374
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over uitbetaling WW-uitkering na ontslag

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de uitbetaling van een WW-uitkering. Eiser had op 16 december 2019 een WW-uitkering aangevraagd, maar het UWV had in een primair besluit van 14 januari 2020 meegedeeld dat hij recht had op de uitkering, maar deze niet zou worden uitbetaald. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 26 maart 2020 gehandhaafd, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 5 maart 2021 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en een ambulant begeleider aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, vanwege psychiatrische problematiek, een kwetsbaar persoon is en dat hij in een beschutte werkomgeving werkte. Eiser had ontslag genomen bij zijn werkgever, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden van dit ontslag. De rechtbank concludeerde dat het UWV niet zonder nader onderzoek had mogen concluderen dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de WW-uitkering vanaf 16 december 2019 moet worden uitbetaald. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het nemen van besluiten door het UWV, vooral in gevallen waarin persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen een rol spelen. De rechtbank heeft de beslissing van het UWV als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld en heeft zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6374 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. D.P.J. van der Putten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2020 (primaire besluit) heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij vanaf 16 december 2019 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald.
In het besluit van 26 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 maart 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en zijn ambulant begeleider [naam begeleider] , en namens het UWV [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Aan eiser is in verband met psychiatrische problematiek met ingang van 1 maart 2003 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Eiser ontvangt deze uitkering in de vorm van een voorschot omdat hij inkomsten uit werk heeft.
Eiser werkte als WSW-er tot en met 6 oktober 2019 op basis van een contract voor onbepaalde tijd bij de Gemeenschappelijke Regeling [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) .
Hij werkte van 7 oktober 2019 tot en met 2 november 2019 als uitzendkracht op basis van een 0-urencontract voor [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ).
Van 4 november 2019 tot 1 december 2019 werkte hij als uitzendkracht op basis van een 0urencontractvoor [bedrijf 3] Payroll Seizoenarbeid B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) .
Eiser heeft op 16 december 2019 een WW-uitkering aangevraagd,.
Op 13 januari 2020 heeft een medewerkster van het UWV telefonisch met eiser gesproken.
In het primaire besluit heeft het UWV aan eiser laten weten dat hij weliswaar vanaf 16 december 2019 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald. De reden is dat eiser werkloos is geworden doordat hij zelf ontslag heeft genomen bij [bedrijf] zonder dat dit nodig was. Hij is verwijtbaar werkloos. Dit ontslag is nog steeds van invloed op eisers WW-uitkering. Om een WW-uitkering te kunnen krijgen, moet hij vanaf 7 oktober 2019 ten minste 26 weken hebben gewerkt. Dat is niet het geval. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In een besluit van 7 februari 2020 heeft het UWV eiser laten weten dat het voorschot op de Wajonguitkering tot en met 30 juni 2021 gekort wordt tot nihil alsof de WW-uitkering wél wordt uitbetaald. Eisers bezwaren daartegen zijn in een besluit op bezwaar van 17 februari 2020 ongegrond verklaard.
In een brief van 11 maart 2020 heeft het UWV naar aanleiding van eisers bezwaarschrift hem in de gelegenheid gesteld om tot 25 maart 2020 bewijs aan te leveren over het conflict tussen hem en [bedrijf] en om zijn bezwaren aan te vullen. Eiser is gehoord tijdens een telefonische hoorzitting op 18 maart 2020.
2.
Standpunt van het UWV
Het UWV heeft in het bestreden besluit de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat eiser ontslag heeft genomen bij [bedrijf] omdat zijn collega’s en leidinggevende (ex)delinquenten zijn, er te veel mensen werken met jeugdtrauma’s en hij met deze personen niet wil samenwerken. Volgens het UWV is deze reden onvoldoende om zelf ontslag te nemen. Bij [bedrijf] werken veel medewerkers met beperkingen en een Wajong-uitkering, net als eiser zelf. Het ontslag bij [bedrijf] was niet nodig. Bovendien had eiser bij [bedrijf] een contract voor onbepaalde tijd. Doordat hij is gaan werken bij een uitzendbureau op basis van een 0-urencontract heeft hij met zijn ontslag een voorzienbaar werkloosheidsrisico genomen. Eiser had kunnen voorzien dat de wisseling van werkkring op korte termijn tot werkloosheid zou leiden. Dit risico dient niet ten laste van de fondsen te komen.
3.
Beroepsgronden van eiser
Eiser voert in beroep aan dat hij niet verwijtbaar werkloos is geworden. Het onderzoek door het UWV was onvoldoende. Het UWV had rekening moeten houden met eisers persoonlijke omstandigheden. Eiser is een kwetsbaar persoon. Hij is in een emotionele toestand bij [bedrijf] weggelopen van de werkvloer omdat daar dingen gebeurden die trauma’s bij hem opriepen. De werksituatie was daardoor voor hem niet langer houdbaar. Door de persoon die hij is, was hij niet in staat de gevolgen van het weglopen te overzien. Eiser is zelf niet in staat om bewijsstukken aan te leveren over de werksituatie. Zijn gemachtigde heeft bij [bedrijf] geprobeerd om verslagen te krijgen, maar dat is niet gelukt. Eiser heeft in april 2020 een uitkering op grond van Participatiewet aangevraagd. Het college van de gemeente [plaatsnaam] heeft die met ingang van 16 maart 2020 toegekend zonder in verband met verwijtbare werkloosheid een korting op te leggen. Het college heeft wél rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt stukken ingediend over de aanvraag om een bijstandsuitkering. Ook heeft hij stukken ingediend over de maatwerkvoorziening begeleiding die hem op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is toegekend.
4.
Geschil
In geschil is of het UWV terecht de maatregel van blijvende gehele weigering als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de WW heeft opgelegd.
5.
Wettelijk kader
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
In het tweede lid, aanhef en onder b, is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Artikel 27, eerste lid, van de WW bepaalt dat het UWV blijvend een bedrag op de uitkering in mindering brengt indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3°, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
6.
Beoordeling door de rechtbank
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bij [bedrijf] een dienstverband voor onbepaalde tijd had en dat dat per 6 oktober 2019 is geëindigd. Eiser is vervolgens gaan werken bij [bedrijf 2] en daarna bij [bedrijf 3] .
Evenmin is in geschil dat eiser aan de werkzaamheden bij [bedrijf 2] en [bedrijf 3] geen recht op WW-uitkering kan ontlenen.
In deze situatie moeten, om de vraag te beantwoorden of sprake is van verwijtbare werkloosheid, ook de omstandigheden in aanmerking worden genomen waaronder de voorafgaande dienstbetrekking bij [bedrijf] is beëindigd. Het UWV moest daarom een onderzoek instellen naar de baanwisseling.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op de gegevens uit een telefoongesprek van het UWV met eiser op 13 januari 2020, telefoongesprekken van het UWV met [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , de informatie uit eisers bezwaarschrift tegen het besluit van het UWV van 7 februari 2020 over de Wajonguitkering, het mailverkeer tussen de behandelaar van dat bezwaarschrift en eiser, eisers bezwaarschrift tegen het primaire besluit, en de telefonische hoorzitting van 18 maart 2020. Verder heeft het UWV eiser met een brief van 11 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om bewijs aan te leveren over het conflict tussen hem en [bedrijf] . Eiser heeft echter geen bewijsstukken ingeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat deze gegevens onvoldoende zijn om het standpunt van het UWV op te baseren dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden doordat hij zelf op 6 oktober 2019 bij [bedrijf] ontslag heeft genomen. Daartoe wordt overwogen dat uit de beschikbare gegevens, waarover ook het UWV beschikte, blijkt dat eiser door zijn psychiatrische problematiek een kwetsbaar persoon is. Vanwege deze problematiek is hem in 2003 een Wajonguitkering toegekend. Hij werkte sinds een groot aantal jaren in een beschutte werkomgeving bij [bedrijf] . Eiser heeft tijdens de zitting bij de rechtbank verteld dat er op het werk continu conflicten waren en dat hij bij een conflict op 6 oktober 2019 is weggelopen van de werkvloer. Volgens eiser gebeurden op het werk dingen die trauma’s bij hem opriepen waardoor hij geëmotioneerd raakte. Verder blijkt uit het dossier dat eiser voordat hij bij [bedrijf] ging werken ook al veel conflicten op het werk had en dat dienstverbanden eindigden met conflicten. Uit wat tijdens de zitting bij de rechtbank is besproken, komt het beeld naar voren dat eiser als gevolg van zijn aandoening ook privé geregeld in de problemen komt en dat hij niet zelf in staat is zijn administratie te verzorgen.
Zijn gemachtigde heeft tijdens de zitting bij de rechtbank gezegd dat het haar niet gelukt is om bij [bedrijf] verslagen te krijgen. Deze verslagen hadden naar het oordeel van de rechtbank inzicht kunnen bieden in het functioneren van eiser bij de [bedrijf] en de gang van zaken rondom het ontslag.
De rechtbank constateert ook dat niet is gebleken dat het UWV zelf informatie heeft ingewonnen bij [bedrijf] of bijvoorbeeld eiser heeft laten onderzoeken door een verzekeringsarts om te beoordelen of het ontslag eiser kan worden aangerekend. Gelet op de gegevens in het dossier waarover het UWV beschikte, waaronder eisers Wajong-dossier, en gelet op wat eiser vertelde tijdens het telefoongesprek op 13 januari 2020 in combinatie met zijn bezwaarschriften, het mailverkeer met de behandelaar van het bezwaarschrift tegen het Wajongbesluit en de hoorzitting van 18 maart 2020, was daar naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende aanleiding voor. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat eiser in een beschutte werkomgeving werkzaam was, juist vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek. De gebeurtenissen op 6 oktober 2019 hebben verstrekkende consequenties voor eiser gehad, omdat hij zijn inkomen is kwijt geraakt. Het is de vraag of eiser deze gevolgen heeft kunnen overzien.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het UWV aan het handelen van eiser op 6 oktober 2019 niet zonder nader onderzoek de conclusie had mogen verbinden dat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Het bestreden besluit is daarom niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover daarin het besluit om de WW-uitkering niet uit te betalen is gehandhaafd.
Gelet op het tijdsverloop sinds het ontslag is de rechtbank van oordeel dat nu niet goed meer kan worden vastgesteld in hoeverre het ontslag eiser verweten kan worden. Dit moet gelet op wat hiervoor is overwogen voor rekening van het UWV komen.
De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover het UWV daarin heeft beslist dat de WW-uitkering niet wordt uitbetaald. Dit betekent dat vanaf 16 december 2019 de WW-uitkering moet worden uitbetaald. Op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak wordt de werking van de uitspraak opgeschort totdat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7.
Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin het besluit om de WW-uitkering niet uit te betalen is gehandhaafd;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarin is beslist dat de WW-uitkering niet wordt uitbetaald en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 21 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.